Vrienden

Sinds mijn vader overleed komen mijn vrienden vaker onaangekondigd langs. De bel gaat dan, waarvan Otis de Hond uitzinnig moet keffen – het drijft me tot waanzin dat ik hem dat niet afgeleerd krijg, en dus pak ik de hoorn van de intercom altijd in woede op. Gelukkig zit er zoveel ruis op de lijn dat de bezoeker daarvan niets meekrijgt.

Afgelopen weekend meldde maat Ivo Victoria zich, terwijl hij op dit moment waarschijnlijk die hersentumor heeft waarnaar hij al zo lang uitkijkt. Blijkbaar kan de mannengriep, indien lang genoeg onbehandeld en als een echte man verbeten, de celdeling in het pariëtale deel van de hersenen in de war sturen.

De trappen kwam mijn maat redelijk op, en om een beetje uit te rusten praatte hij aan onze keukentafel uitvoerig over zijn verwachte diagnose en over een aanhoudende jeuk in zijn hals, die de medici versteld doet staan. Een uitzaaiing, verwachtte Ivo, van wat er in zijn hoofd zou worden aangetroffen.

Bij mannen telt vaak meer wat ze je laten zien dan wat ze tegen je zeggen, en in die zin verwarmde Ivo’s bezoek mijn hart. Ik zal de man koesteren in de korte tijd die ons rest.

Toen ik hem had uitgezwaaid appte Sun Li me met het nogal cryptische voorstel van een ritueel. Omdat ik zinnen te verzetten had, schreef ik dat ze vooral langs moest komen.

Een halfuur later parkeerde ze haar fiets in mijn straat. Ik daalde af en kreeg een omhelzing. ‘Gecondoleerd met je papa,’ zei ze, en ik besefte dat ik mijn vader sinds mijn elfde niet meer zo had genoemd. ‘Heb je een plek waar we een fikkie kunnen stoken?’

‘Toen mijn vader overleed,’ vertelde Sun terwijl ze wierook, bier en een thermoskan uit haar rugtas haalde, ‘vond ik dit troostrijk om te doen.’

We liepen naar de kantine van de botenloods voor mijn huis, waar ze drie borrelglaasjes en drie mokken uitzocht. In de borrelglaasjes schonk ze bier, in de mokken thee. Ze haalde nog drie appels uit haar tas, en zette die met de drankjes op een dienblad, waarmee ze naar de steiger voor de loods liep.

‘Ik heb je blog over je papa gelezen,’ zei ze daarna. ‘Die malle overhemden van hem: hij leek me iemand die voor elke dag van de week een ander ruitje had.’

Hoewel dat niet helemaal klopte – mijn vader droeg ook wel eens T-shirts – knikte ik. Sun haalde daarop zeven papieren overhemden uit haar tas, die ze thuis gemaakt had. Op elk had ze een ander mal ruitjespatroon geschilderd. Ik liet de shirts door mijn handen gaan, spreidde ze uit over de bar.

‘Wow,’ zei ik.

‘Toen mijn vader overleed,’ zei Sun, ‘hebben we een papieren horloge gemaakt. In China is de traditie dat we dingen verbranden waarvan de overledene hield; zo stijgen die spulletjes op naar het dodenrijk.’

‘Maar ik wil deze helemaal niet in de fik steken,’ mompelde ik.

Ik kreeg drie rokende wierookstokjes in mijn handen. Sun deed me voor hoe ik moest buigen voor de offeranden en ik voelde me daar westers-ongemakkelijk bij. Daarna zetten we de wierook in een nabije plantenbak en werd het tijd om de overhemden naar mijn vader te sturen. Het mooie gekleurde papier fikte als een kampvuurtje.

‘Gil,’ zei Sun. ‘Kom naast me staan.’

Ze pakte mijn arm en stapte samen met me over het blad met thee, bier en appels.

‘Nu laten we de doden weer achter en keren we terug naar de wereld van de levenden.’

Ik keek achterom en vroeg me af of de Chinezen een Orpheusachtige mythe hadden. Sun zei er niets van, en zo keken we een tijdje naar het fikken van mijn vaders overhemden. Toen laatste vlam gedoofd was, vroeg ik me af wat ik hier bij voelde. Of er iets veranderd was.

De hemel lag nog steeds als een stoeptegel over de stad, maar toch leek het lichter dan voorheen – alsof ik met Sun naar een lange film geweest was, en nu met mijn ogen moesten knijpen tegen al dat buiten, al dat dag.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Achter de schermen

‘Van Meta tot Musk – iedereen wil wat zoete LLM-taart,’ schrijft Nina Schick in haar nieuwsbrief over artificiële intelligentie (3-3-23). Het bekendste voorbeeld van een LLM, een large language model, is ChatGPT van het Amerikaanse bedrijf OpenAI, maar binnenkort zullen ook de LLM’s van Meta, Google en andere techbedrijven op de markt komen. Een nieuwe tech-oorlog is losgebarsten. 

Een groep die weinig van ‘de zoete taart’ krijgt zijn schrijvers. De mensen die de grondstof produceren zonder welke de grote taalmodellen niet zouden kunnen functioneren: tekst. Want zonder dat de techmiljardairs ervoor betalen, voeden ze hun artificiële intelligentiesystemen met het werk van wetenschappers, journalisten, romanciers, bloggers, dichters, essayisten en andere mensen die weten hoe ze een pen moeten vasthouden. Dat er op dat werk vaak auteursrecht berust, lijken de durfkapitalisten even vergeten te zijn, druk als ze waren met het bedenken van een toekomst waarin ze al die teksten versnipperd en gehusseld weer zouden kunnen doorverkopen. Want hoe geweldig iedereen deze nieuwe vorm van artificiële intelligentie ook vindt, er gaat toch vooral mensenwerk achter schuil. 

Grote nieuwsmedia in de VS willen nu een vergoeding van OpenAI voor het gebruik van de teksten van hun journalisten. Op RTL Nieuws staat te lezen dat ‘Dow Jones, de uitgever van de Wall Street Journal, wil dat OpenAI gaat betalen voor het gebruik van de krantenartikelen bij het trainen van AI-taalmodellen.’ Jason Conti, algemeen adviseur van Dow Jones, zegt het misbruik van het werk van zijn journalisten serieus nemen. Ook CNN wil OpenAI dwingen voor het gebruik van het werk van hun journalisten te betalen. In Nederland zijn er al Kamervragen over gesteld.

Maar betalen doet OpenAI niet graag. Er zijn ook andere groepen mensen die dat hebben ervaren. Mensen die achter de schermen werken. Want om ervoor te zorgen dat er geen teksten uit de donkerste krochten van het internet in ChatGPT terecht zouden komen, liet OpenAI arbeidskrachten in Kenia die ‘handmatig’ uit ChatGPT verwijderen, via een outsourcingbedrijf. Hiervoor ontvingen deze mensen tussen de 1.32 en 2 dollar per uur loon (Time 18-1-23). Voor dit bedrag moesten ze lezen over seksueel misbruik van kinderen, bestialiteit, moord, marteling en ga zo maar door. En net als de contentmoderatoren in Wat wij zagen, het boekenweekgeschenk van Hanna Bervoets, raken ze alle verschrikkingen waarmee ze werden geconfronteerd daarna maar moeilijk kwijt.

OpenAI is minder open dan de naam doet vermoeden. Het bedrijf is in handen van een kleine groep toch al steenrijke ondernemers. Het zou goed zijn wanneer er werd gekeken naar wie het werk doen waardoor de grote taalmodellen kunnen functioneren en deze mensen daar fatsoenlijk voor te belonen. Tot die tijd zouden overheden de implementatie van dergelijke (nu nog gratis) taalmodellen moeten tegenhouden. Want hoewel het lijkt alsof OpenAI trakteert, hebben ze de taart van een ander gestolen.

Wordt vervolgd.

Foto van Anja Sicking
Anja Sicking

Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De Grote Oorlog, grootse gedichten

Als kind had ik wat met oorlogen. Vooral met de Eerste en Tweede Wereldoorlog, al waren er ook wel ridderveldslagen die mij boeiden. Eindeloos struinde ik Wikipediapagina’s af, alsmaar doorklikkend naar personen of een beschrijving van de nasleep van die ene slag. Ook de boeken over de oorlogen die wij op school hadden of die ik leende uit bibliotheek las ik woord voor woord, vaak zelfs meerdere keren. Daarnaast las ik intens veel fictie, maar dan met name over de Tweede Wereldoorlog: Reis door de nacht van Anne de Vries, De vos van de Biesbosch van Ad van Gils, Holland onder het hakenkruis van Piet Prins en ga zo maar door.

En ik speelde van alles na met mijn soldaatjes. Met Kapla bouwde ik hele steden die ik liet platbombarderen en waar ik straatgevechten liet houden, terwijl ik gebouwen met donderend geraas ineen liet storten, geluiden van mitrailleurs en granaten nabootsend met mijn mond. Wat vond ik er zo gaaf aan? De heroïek. Het gevecht tegen de slechten. De strijd.

Naarmate ik ouder werd – veertien of vijftien – en ik de krant begon te lezen, drong het besef tot mij door, dat wat ik al die vakantiemiddagen zat na te spelen ook echt gebeurde, ergens op de wereld. En dat de mensen die sneuvelen echt doodgingen en altijd ergens op de wereld iemand hebben die van ze houdt en om hen rouwt. Ik kon als gevolg niet meer met de soldaatjes spelen en langzamerhand verloor ik ook mijn belangstelling voor de boeken, want het was inmiddels ook tot mij doorgedrongen dat de wereld veel minder zwart-wit was dan in die boeken werd neergezet. Niet alle Duitsers waren slecht. Niet alle Nederlanders waren goed. Niet alle Nederlanders die voor de NSB kozen waren slechteriken en niet alle slechteriken waren lid van de NSB. De oorlog verdween naar de achtergrond. 

Toen in 2018 het einde van de Grote Oorlog, zoals de Eerste Wereldoorlog ook wel genoemd wordt, honderd jaar geleden was, verschenen er artikelen in de krant en op NOS.nl, die ik om de een of andere reden allemaal las. Langzamerhand kwam alles wat ik vroeger had gelezen, geleerd eigenlijk, weer bovendrijven. Het wekte mijn interesse weer. Ik herinner me dat ik zelfs een keer een heel stuk van een herdenking heb gekeken terwijl ik eigenlijk had moeten studeren voor een wiskundeproefwerk.

In die periode vond ik in een boekhandel een bundel van Penguin: The Penguin book of First World War poetry, met gedichten van bekende en minder bekende mannelijke en vrouwelijke dichters. Ik kocht het. Ik had altijd wel enige belangstelling voor poëzie gehad, maar ik las het niet uit mezelf en de gedichten die we bij Nederlands, Engels of Frans lazen zeiden me niet veel. Maar met dat bundeltje poëzie uit de Eerste Wereldoorlog wilde ik het wel eens proberen.

De bundel maakte een diepe indruk op me. Zelfs zo diep, dat ik later nog twee bundels met poëzie uit de loopgraven heb gekocht, één van Siegfried Sassoon en één met een keuze uit het werk van Isaac Rosenberg, Wilfred Owen en Ivor Gurney. (Over Gurney wil ik nog even zeggen dat ik hem ook om een hele andere reden interessant vind: hij dichtte maar was ook componist. Hij had zelfs aan de Royal College of Music gestudeerd. Toen ik dat ontdekte heb ik zijn preludes en nocturnes voor piano gekocht en ingestudeerd. Zeker geen slechte muziek! Gerwin van der Werf heeft mij zelfs een van de preludes zien spelen, al hoorde ik pas naderhand dat hij Gerwin van der Werf was. Met een vriend van mij heb ik een keer enige liederen van Gurney uitgevoerd. Enkele van zijn gedichten in de Penguin-bundel gaan ook over muziek. Zo schrijft hij dat hij in een loopgraaf aan de Somme zit, na het gevecht, in stilte. Prikkeldraad voor zich. Geen van de kanten durft alweer aan te vallen en dat er dan plotseling van de overkant, uit het Duitse loopgraaf, een stuk van Schubert klinkt: ‘Where there sounded, (O past days for ever confounded!)/The tune of Schubert which belonged to days mathematical’. Vervolgens schreeuwt hij dat hij graag Ein Heldenleben van Strauss wil horen. In een ander gedicht schrijft hij over een prelude van Bach waar hij aan denkt als hij eenzaam op wacht zit, in de donkere nacht. Hij vraagt zich af of hij, na de oorlog, als hij dat stuk speelt, zal denken aan dit moment in het Niemandsland.)

De gedichten in de bundel van Penguin die ik als eerste gekocht had, zijn zonder uitzondering heel intens. Alle dichters, de mannen in de loopgraven, de vrouwen thuis of in de ziekenhuizen bij de gewonden, moesten een gevoel kwijt, je voelt de drang die achter hun woorden zit. Het liet mij zien hoe prachtig poëzie kon zijn, hoe triest, hoe aangrijpend

De beroemde gedichten staan er natuurlijk allemaal in: Dulce et decorum est en Anthem for doomed youth van Owen, In Flanders fields van John McCrae, de 1914-sonnetten van Rupert Brooke, met de schitterende regels: ‘If I were to die, think only this of me:/ that one corner of a foreign field/ is forever England’. Zoals zo vaak zijn de canonieke gedichten niet per se de gedichten die mij het meest aanspreken. Ik noemde Gurney al, maar het gedicht Before action van W. N. Hodgson, waarin hij alles aanhaalt waar hij op aarde van houdt en wat hij mooi vindt en dat eindigt met de regel: ‘By all delights that I shall miss, help me to die O Lord’, vind ik misschien wel mooier dan enig gedicht van Owen.

Zoals ik al aangaf, bewerkstelligde de Penguin-bundel mijn inwijding in de poëzie. Hij toonde mij de schoonheid van woorden en de kracht die uit een gedicht kan spreken.

Ik denk aan die gedichten, als er ergens weer een oorlog wordt begonnen, of aan de gang is, zoals nu in Oekraïne. Zou er iemand daar nu gedichten schrijven? denk ik er dan altijd even achteraan. Vast wel. Ik vrees dat de gedichten van nu en die van toen naadloos in één bundel zouden passen. Helaas.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Herkenning 

Als kind groeide ik op met de werken van de kinderboekenschrijver Gerrit Barron. De auteur, geboren in Moengo, kan qua bekendheid in Suriname vergeleken worden met de bekendheid in Nederland van kinderboekenschrijver Paul Biegel, waar ik ook een aantal boeken van heb gelezen. Wat mij fascineerde aan de boeken van Barron was de manier waarop hij de realiteit van Suriname samensmelt met fantasie. Bijvoorbeeld het boek Kamla en de vergulde man speelt zich af in het oerwoud van Suriname waarbij hij de verschillende bekende vreemde wezens van de yorkatori’s, griezelverhalen, zoals Bakru’s, Leba’s en Asema’s erin verwerkte. 

,,Hoe kom ik bij de vergulde man? Ik wil hem zien!”

,,Het is geen mens ooit gelukt hem te zien, sedert hij het land onzichtbaar heeft gemaakt. Als je hem wil zien, moet je vier opdrachten uitvoeren. Ten eerste moet je het gouden sleutelbeen van de Leba hebben, ten tweede de gouden kam van de Watramama, vervolgens de grote gouden verstandkies van de Azema en tenslotte de pipit in de maag van de Powisi.”

Passage Kamla en de vergulde man, 3e herziene druk oktober 1988, pagina 19

Of het verhaal het geheim van de Goslar waar drie kinderen op zoek gaan naar het geheim van het schip dat nog steeds midden in de Suriname rivier ligt. Of de verhalenbundel De Koning van Koronie en andere verhalen waar hij thema’s zoals armoede en empathie op sublieme manier verwerkte. Onderwerpen waar hij jaren terug over heeft geschreven, maar nog ontzettend relevant zijn in deze tijd. 

De Koning liet de auto stoppen voor zijn woning te Novar. Eenzaam en alleen liep hij langzaam het erf op. Zonder een cent op zak stond hij nu voor zijn oude schamele woning, waar de ramen hingen uit hun hengsels, waar de deur niet op slot kon, waar er planken op de vloer ontbraken en de schelpen onder het huis overdag duidelijk zichtbaar waren, waar enkele zinkplaten van het dak ontbraken en emmers over in het huis lagen om het water bij elke regenval op te vangen.

Passage de Koning van Koronie en andere verhalen, 1e druk 1991, pagina 60

Situaties die zich in het land afspeelden waarin ik mij herkende en personen die trekken hadden van mensen die ik goed kende. Nationale trots is een basisingrediënt in zijn werk.

Het bewustzijn over hoe prachtig de verschillende culturen zijn en waar ik allemaal trots op moet zijn bracht Barron al vroeg bij. Die herkenning van de realiteit zorgde ervoor dat ik mij voorstelde dat die verhalen ook echt konden plaatsvinden. 

De werken van Barron waren ook controversieel. Het boek  Oorlog in Bakroeland gaat over Bakroeland waar iedereen gelukkig is, totdat een vreemd volk het land binnenvalt. De Bakroes verzetten zich moedig tegen deze Kabouters. Klaarblijkelijk gaat het boek over Suriname en Nederland. Hij ontwierp ook een kaart waar hij de namen van plekken vernoemd naar Nederlanders zoals de Wilhelminagebergte, vernoemd naar koningin Wilhelmina en Julianatop, de hoogste bergtop in Suriname vernoemd naar de Nederlandse koningin Juliana, verwisselende met Surinaamse helden zoals de Inheemse verzetsstrijder Kaikoeshi, Anton de Kom, Max Nijman en Frank Rijkaard. Hij heeft ook een aantal gedichten uitgebracht, een paar hoor je nog steeds af en toe op de Surinaamse radio.

Als ik nu erover nadenk, heeft Barron ook veel invloed gehad op mijn interesse om ook veel van die griezelfiguren te verwerken in mijn verhalen, soms duidelijk en soms heel subtiel. Mijn eerste verzameling van boeken van een specifieke schrijver was ook van hem. Ik liep de verschillende boekhandels af en kocht dan samen met mijn moeder of grootmoeder de werken die ik van hem vond. Ik volgde het nieuws om te horen of hij weer met een nieuw boek kwam en ik bezocht vaak activiteiten waar hij aan meedeed met zijn uitgeverij. Zijn werken bracht hij veelal bij zijn eigen uitgeverij uit. Als ik het goed heb, heb ik al de boeken van Barron. Zelf de laatste van hem. Ik bewaar ze als goud.

Nog steeds wanneer ik hem zie, moet ik hem groeten. Hij heeft vaak een lach op zijn gezicht en is ook heel aardig. Soms maak ik een babbel, maar vaak staar ik hem aan en ben ik nog steeds verrast dat hij mij met zijn verschijning alleen kan terugbrengen naar de fijne momenten in mijn jeugd.

Dat doet een goede schrijver met je. Daarom vind ik het belangrijk dat het schrijven wordt gestimuleerd in Suriname.

Het besef is er nauwelijks in Suriname dat iemand met simpele woorden het leven van een ander zo positief kan beïnvloeden dat die jaren later nog geraakt wordt ermee. Het moet dus steeds worden bijgebracht. Dat die bij de gedachte alleen aan de titels van de verhalen teruggevoerd wordt naar de momenten toen ik op bed lag en de verhalen voor de zoveelste keer las. Bedankt Gerrit Barron, door jou werd de interesse in het schrijven op jonge leeftijd geprikkeld. 

,,Dat wat je me vraagt is niet makkelijk op te lossen, Kamla. Bij jullie ontbreekt er zoveel. Er is geen naastenliefde. Elkaar helpen, behulpzaamheid komt niet voor. Nog steeds vechten de grote mensen met elkaar. Hindustanen, Javanen, Creolen. Ze vechten met elkaar om de macht, om geld. Daarom hebben ze geen tijd voor de armen. 

Passage Kamla en de vergulde man, 3e herziene druk oktober 1988, pagina 93

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

De intense teleurstelling van het reizen

(De wereld in stukken 7)

Al dagen knaag ik op dit inzicht dat niet van mij is, dat ik recent las en waar ik toch de bron niet van achterhalen kon. En nu heb ik het. Het komt uit Rebecca Solnit’s fascinerende Orwell’s Roses. Het gaat erom dat er een verschil is tussen een staat van geluk, die stabiel is, en een vervulling van een verlangen of een plotselinge vreugde die veel sterker is, maar in een brij van narigheid kan opduiken. ‘Verlangen en de vervulling ervan zijn geen geluk, geluk is meer een stabiele emotie, een kalm hart en kalme geest; ze liggen dichter bij vreugde, die op onvoorspelbare wijze uitbarst en weer ophoudt en die op kan duiken te midden van gevaar en moeilijkheden.’

Dit boek gaat over veel, maar onder meer over bloemen en dat het leven niet brood alleen behoort te zijn, maar ook rozen. En bijvoorbeeld de wonderlijke sensatie van teleurstelling als je verse bloemen ziet die bij nadere inspectie van plastic blijken te zijn.

Teleurstelling. Het prachtige Engelse woord disappointment. Op deze kaart van heel veel oceaan en een paar lila datumlijnen, springen de Îles du Désappointement in het oog, een stukje van de Archipel des Tuamotu, een deel van Frans Polynesië van rond de 80 eilanden op een oppervlak dat vrijwel gelijk is aan heel West Europa.

disappoint (v.)

mid-15c., disappointen, “dispossess of appointed office,” from dis- “reverse, opposite of” + appoint, or else from Old French desapointer “undo the appointment, remove from office” (14c., Modern French from désappointer). Modern sense of “to frustrate the expectations or desires of” is from late 15c. of persons; of plans, etc., “defeat the realization or fulfillment of,” from 1570s, perhaps via a secondary meaning of “fail to keep an appointment.”

Is reizen in wezen niet vaak dat: gefrustreerde verwachtingen? Reizen is geen stabiele staat van geluk, daarvoor moet je met Blaise Pascal misschien thuis in je kamer blijven zitten. Reizen is verrassend en dus kan het niet aan je verwachtingen voldoen. De mogelijke oogst is die van de vreugde: Solnit’s ‘vreugde, die op onvoorspelbare wijze uitbarst en weer ophoudt en die op kan duiken te midden van gevaar en moeilijkheden.’

Zie daar de winst voor de reiziger.

John Byron (1723 – 1786) zat het echter niet mee. De grootvader van Lord Byron, de dichter, was een zeeman die zijn bijnaam Foul Wheather Jack te danken had aan te veel slecht weer op zee en daaruit voortspruitende schipbreuken. Toen hij op 7 juni 1767 langsvoer had hij al zoveel rottigheid achter de rug dat een teleurstelling hoe dan ook om de hoek lag. En die teleurstelling was wellicht ook de ‘fail to keep an appointment’ de afspraak die de koloniale wereld eenzijdig oplegde aan de rest van de wereld om maar blij met hun komst te zijn. Byron roemt in zijn journal weliswaar de  ‘beautiful appearance’ van de eilanden – ‘omringd door een strand van het fijnste witte zand – en begroeid met hoge bomen, die … de meest heerlijke bosschages vormden’, maar ‘de natives renden langs de kust naast het schip, schreeuwend en dansend,’ en dan wel met hele grote speren in hun handen…

‘Ze zouden ons vermoorden… als we het waagden om aan land te gaan,’ ‘[Ze] lieten een van de meest afschuwelijke kreten horen die ik ooit had gehoord, terwijl ze tegelijkertijd naar hun speren wezen en grote stenen in hun handen hielden die ze van het strand raapten’, ze maakten ‘dreigende gebaren om hun landing te voorkomen’. Dus werden het door Byrons gefrustreerde verwachtingen. ‘Islands of Disappointment’, muntte hij ze dus.

De Oxford Dictionary zegt : the feeling of being sad because something has not happened or been as good, successful, etc. as you expected or hoped.

En daar is het dan: de onverwachte vreugde om wat deze bewoners van hun eiland toen meteen maar zo goed gedaan hebben: een expansieve Europeaan buiten hun wereld houden. John zal zich verslagen, of ontslagen (‘removed from office’) hebben gevoeld. En de eilanders zijn weer gaan doen wat ze deden, zonder die dag al de frustratie te hebben ervaren te moeten luisteren naar iemand die je zijn wil wenst op te leggen, en je onderdaan maakt van een ver en vreemd koninkrijkje. Een gevoel van intense vreugde tegenover dat van grote teleurstelling.

Ik wil gewoon alleen zijn op reis met mijn eenzaamheid
als een wandelstok
en geloven dat ik nog uniek ben

(Ingrid Jonker, uit: ‘Ik wil geen bezoek meer ontvangen’)

Lees: W.N.P. Barbellion Dagboek van een teleurgesteld man

Luister: geweldig opzwepende naar Tuamotu muziek

En rustiger: dans

Hier verder met Kaart 8

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Gordijnen

Ineens verlangde ik hevig naar je straat. Het was een stille straat: er slopen sporadisch auto’s langs je ramen, de bomen waren hoog, vingen wind en mannen met honden groetten me als ik naar je voordeur liep.

Als we in bed lagen, konden we soms de dronkenpraat van mensen op straat horen. In de ramen zat stokoud enkelglas en omdat je het altijd warm had, stond er altijd minstens één raam open. Omdat ik het altijd koud had, kroop ik zo dicht mogelijk tegen je aan.

De eenzame auto’s die langs je raam gleden strooiden koplamplicht door de ramen – je woonde er pas een maand en had nog geen gordijnen opgehangen. Daar zou ik een keer mee helpen, had ik gezegd. Je wist nog niets van mijn onhandigheid.

Het koplamplicht scheerde ’s nachts als een zoeklicht langs je bed, alsof er iemand naar ons zocht. Dan hielden we allebei onze adem in, tot het licht verdween. We wilden niet gevonden worden.

Je straat had iets vertrouwds, zelfs voordat ik de weg naar je huis uit mijn hoofd kende, omdat jij er woonde. De oude straatlantaarns, die ene scheve gevel, de bloemen in de vensterbank van je bejaarde buurman, die ik soms tegenkwam als ik ’s middags weer vertrok. De eerste keer keek hij me onderzoekend aan, en trok daarna zijn voordeur dicht. De laatste keer probeerde hij een praatje aan te knopen, en dat lukte bijna, was het niet dat ik zo snel mogelijk weg wilde.

Als ik niet op weg was naar jou, maar wel door je straat moest, zwaaide ik altijd even, of je nu thuis was, of niet. Soms kreeg ik later een berichtje van je, dat je me had gezien: of ik gezien had dat je had teruggezwaaid. En dat je van me hield.

Het is vreemd dat ik veel dingen van je ben vergeten. Ik weet amper nog hoe je stem klonk, hoe je zoende, hoe je naar me keek. In één jaar kunnen die kleine, en tegelijkertijd allesomvattende dingen kennelijk toch vervagen, als je iemand niet meer ziet. Van je straat weet ik alles nog. Ik wilde terug, heel even.

De trui die ik nog van je heb, zou ik eindelijk terug kunnen geven. Misschien kreeg ik dan mijn blauwe overhemd met bloemetjes in de manchetten terug. Ik vroeg me af hoe je bij iemand aanbelt, als diegene je nooit meer wilt zien. Bel je een keer lang? Of twee korte keren? Ik weet niet eens meer hoe ik al die andere keren bij je aan had gebeld. Je had gelijk, en hebt dat, na een jaar, nog steeds: ik had beter op moeten letten.

Ik kwam niet verder dan de hoek van je straat. Na een paar stappen zag ik de bloemen in de vensterbank van je buurman staan. Er liepen nog altijd mannen met honden. Ze groetten me, en ik groette terug, terwijl ik stil bleef staan bij een lantaarnpaal.

Toen zag ik het: er hingen gordijnen voor je raam. Ze waren dicht.  

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Koen Dobbelaer
    Koen Dobbelaer

    Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.