Hollen of stilstaan

(De wereld in stukken 6)

De eerste kaart waar ik zelf voet zette is een wonderlijke en prachtige snipper Verenigde Staten. Net iets onder Seattle, op de Boeing Renton Factory vind je meteen ook de plek waar veel van de reizen van de reishongerige twintigste-eeuwers begonnen. Een plek die helpt verklaren dat een Europeaan geboren in 1971 bijvoorbeeld, op 18 van deze 48 kaarten wel eens rondliep. Naar 17 ervan moest hij met een vliegtuig. Wind onder de vleugels!

In onmenselijk grote productiehallen zetten ze daar de monsters in elkaar die de wereld onder handbereik brachten. Gigantische kasten met alle tienduizenden schroefjes en onderdelen meticuleus genummerd. Vliegtuigen maken is vooral logistiek, leek het. En fotograferen ten strengste verboden. De moordende concurrentie bewerkstelligt dat je mogelijk maar in een paar merken massavervoervliegtuigen hebt gezeten. Het is iets waar veel mensen de laatste jaren een heel ander gevoel over hebben gekregen. Was vliegen in de jaren ’80 of ’90 nog iets luxueus en avontuurlijks, we denken er thans in zekere zin met schaamte aan terug. Om hoe de wereld erdoor veranderde, maar ook door de milieuschade die al dat vliegen veroorzaakt.

In Bill Brysons meeslepende 1927 toont hij de wereld en de tijd van de eerste Trans-Atlantische vlucht. Mijn eerste Boeing viel in een luchtzak boven Panama 300 meter naar beneden zodat we konden zien hoe stewardessen eruitzagen met spaghetti in hun haar. Het stond ze goed, en ze bleven er zo rustig bij! Reishonger ging in deze generatie met veel (te veel) vliegen gepaard.

Het is een reishonger die ook nog op een andere manier op deze kaart zichtbaar wordt. Hier op dit randje Pacifische kust eindigde de ‘honger naar land’ van de 19e eeuwse Europese kolonisten. In Portland stond ik in een geweldige boekwinkel, Powell’s, met een boek over de Oregon Trail in handen, van Lewis en Clark. De tocht naar steeds nieuwe werelden eindigde voor hen uitkijkend op dit stuk Pacifische Oceaan. Wat ging er door hoofden heen die de zee daar weer voor het eerst zagen? Vreemd genoeg lijkt dat nog altijd voor veel Amerikaanse gelukszoekers de richting te zijn, westwaards.  Ik zag nooit zoveel ‘clochards’ als in San Francisco, voor mijn gevoel omdat ze niet verder konden. Het is een wrang aspect van wat toch misschien wel een van de spannendste steden van Amerika is.

Deze strook is tevens die van de Noord-Amerikaanse regenwouden. Is er een groter contrast denkbaar dan in Washington State, waar je de reuzen in het Olympic National Park hebt staan op een paar uur rijden van de Boeing fabriekshallen? Efemere haast tegenover bijna tijdloze stilstand.  Red Woods, waar de machtige sequoia’s de tijd vertragen. Rebecca Solnit noemt het in haar Orwell’s Roses het saeculum: een volgens haar Etruskisch woord dat de spanne tijds beschrijft van de langst aanwezige levende. In de Red Woods is dat al gauw 1.200 jaar, je bent daar in gezelschap van reuzen voor wie een mensenleven maar een snipper tijd is. Deze bomen hadden er al een half leven opzitten toen de Europeanen kwamen doen alsof ze nieuw land ontdekt hadden.

Een sensatie, die van intense ouderdom, die je vaak voelt in de nabijheid van bomen. Solnit: ‘I had grown up in a rolling California landscape studded with several kinds of oak trees along with bays and buckeyes. Many individual trees that I knew as a child are still recognizable when I return, so little changed when I have changed so much.’

De landstrook van millennia-oude bomen en de geboorte van de burgerluchtvaart. Hollen of stilstaan.

Zoals ik zei, het werk was zwaar –
Niet enkel voor de kleine bomen zorgen
Maar ook voor onszelf zorgen,
Onszelf voeden, de gemeenschappelijke ruimtes schoonmaken –
Maar de bomen waren alles.
En wat waren we verdrietig als er een stierf,
En ze sterven, hoewel ze zijn
Verwijderd uit de natuur; alle dingen sterven uiteindelijk.
Ik was vooral begaan met die welke hun bladeren verloren
Die zich ophoopten op het mos en de stenen –
De bomen waren miniaturen, zoals ik zei,
Maar miniatuurdood bestaat niet.
Schaduwen glijden over de sneeuw,
Naderende en weglopende voetstappen.
De dode bladeren lagen op de stenen;
Er was geen wind om ze op te tillen.

(Louise Glück, vertaling Radna Fabias)

Over vliegen:

Beryl Markham Westwaarts met de nacht (de geweldigste pilote was ook een geweldige schrijver)
Joost Conijn Piloot van goed en kwaad
Julian Barnes Staring at the Sun
Bill Bryson 1927
James Salter Burning the Days

Lezen over San Francisco:

Matthew Statler Landscape: Memory
Armistead Maupin Tales of the City

Jammerlijk niet besproken:

Aziatische immigratie in San Francisco
Een wereld aan film in LA
Gokken in Reno

Wil graag naar: Bella Coola

Zie ook dit blogje over Oregon en snelheid

Hier naar kaart 7

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Een vader

Misschien moet ik beginnen bij gisteren, toen ik in jullie huis huis de trap af liep omdat de pieper van de droger al een tijdje ging – Ine hoort dat soorten dingen niet meer.

In het washok opende ik de trommel en kwam vier van je overhemden tegen, verstrengeld tot een hete prop. Zomeroverhemden met korte mouwen en de kleurige ruitjesprint waar je zo van hield, die ik altijd op het malle af jongensachtig vond. Voor het eerst viel me op hoe zacht de stof was: als het wangetje van een peuter, zo’n bolle roze wang met het lichtste blonde dons. 

Ine had ze gewassen, en dus hing ik ze maar op – het voelde als iets wat ik nog voor je kon doen. Toen de overhemden hingen bleef ik een tijdje in dat washok staan, de stof zo heel dichtbij, en onderdrukte de neiging me er voorover tegenaan te laten vallen.

De shirts straalden nog wat hitte uit, die razendsnel vervloog; toen ik ze na een paar tellen weer aanraakte, waren ze warm als een kruikje, daarna cappuccinowarm, daarna broeierig, alsof die peuter met die zachte wangen koorts had. Voordat alles verder af kon koelen ontvluchtte ik de kleine ruimte. 

Als vanzelf liep ik naar de kastenwand waar jullie kleding ligt, en schoof een van de spiegeldeuren weg. Mijn eigen beeltenis verdween en daar lagen jouw broeken, shorts, sokken, truien. Andere overhemden hingen als goedaardige spoken op een rij. Ik pakte de mouw van een korenblauw shirt beet, de rand van de manchet was sleets, en rook aan de stof – besefte dat een vader in het begin van het leven van zijn kind vooral warmte is, een geur en stem. 

Ik kan niet zeggen waar je precies naar rook, alleen maar dat die geur zo subtiel was dat hij nooit de aandacht trok – een aanfluiting van een schrijver, ik weet het, dat ik zoiets belangrijks niet verwoorden kan. Misschien lukt me dat nog, op een dag. Toch: dat blauwe overhemd rook naar jou. Ik wilde het van de hanger halen, aantrekken, dragen tot jouw geur de mijne werd en die manchetten tot slierten versleten waren.

Zelfs toen je toestand verergerde en je de hele tijd buiten adem was, toen je in de laatste weken paniek voelde door pijn en ademnood, rook je nog naar mijn vader. Ik raakte je meer aan dan in het hele afgelopen jaar, en altijd was je warm, je handen zacht als de stof van je overhemden. Door de pijnstilling werden je woorden een warboeltje, maar je stem was er nog. Vijftig jaar van mijn leven onaangetast: de warmte van een vader, zijn geur, zijn stem. 

Die stem verdween als eerste, daarna ebde ook je warmte weg. Sinds je ademhaling stopte, raakte ik je elke dag nog even aan, rook aan je hoofd en altijd was er je geur, maar omdat je lijf steeds kouder werd moest ik wel dieper zoeken, tot het punt dat ik me afvroeg of ik me die geur vooral herinnerde, inbeeldde. 

Ik zou graag schrijven dat ik je warmte, je geur en stem nu in me draag; dat ik ze altijd zal kunnen oproepen, maar ik weet uit ervaring dat zelfs de herinnering aan wie je het meest dierbaar was vervliegt. De lach van mijn vriend Gijs ging een paar jaar geleden nog verloren.

Wat kan ik – naast die extreem zachte overhemden – dan bij me houden? 

Dat ik vijftig jaar geleefd heb in het besef dat ik geliefd was en onvoorwaardelijk gesteund werd, dat jouw bodem nooit onder me vandaan zou vallen. He carried me a little, schreef Rupert Thomson over het overlijden van zijn vader, and that is what I have lost. Ik ben niet de enige die jou zo ervaren heeft, en dat maakt me heel erg trots.

Dit is wat je in me hebt aangebracht – wat ik geleerd heb dat een vader is. 

Voor zover ik weet heb je in je hele leven niemand laten vallen. Ook toen de vier steile trappen naar het kraaiennest dat wij in Amsterdam bewonen meer lucht kostte dan je had, en je op elke overloop een paar minuten moest zitten om bij te komen: Jos was erbij.

Het vertederde mijn vrienden altijd jou en Ine hand in hand te zien lopen, en dat verbaasde mij dan weer, omdat het voor mij zo vanzelfsprekend was. Toen we jaren geleden met zijn tweën uit eten gingen, en ik het lef had om te vragen of je het niet moeilijk had gevonden: een partner die zo vaak ziek was, reageerde je streng – zelfs je zoon mocht niet pulken aan je trouw. Geschrokken van je eigen felheid verzachtte je al snel. 

‘Je moet snappen,’ zei je, ‘dat zij mijn eenzaamheid opheft.’

De paradox is dat ik je ondanks je grote sociale vaardigheid ook eenzaam vond, in die zin dat het moeilijk was te weten wat zich onder al dat enthousiasme en die goedwillendheid bevond. Je kon overal over lullen, vulde alle stiltes met gemak, en als er echt niets meer te zeggen viel, zoals wanneer we langer samen in de auto zaten, dan ging je naadloos over op het benoemen van wat je zag. 

‘Een koe,’ zei je, als we een weiland met een koe erin passeerden. 

‘Je weet dat we hetzelfde uitzicht hebben?’ zei ik dan.

Van jou leerde ik dat plagen een uiting van liefde is. Het veronderstelt vertrouwen van de plager in de band met zijn slachtoffer, de wetenschap dat die zo sterk is dat zelfs de grootste belediging in vrolijkheid ontvangen wordt. Onlangs kreeg ik dezelfde lezing van een Ierse taxichauffeur.            

‘When we Irish are being polite,’ zei hij, ‘we could mean just about anything. When we start insulting you, that means you’re seen as one of us.’

Humor is geen klein kado om van je vader mee te krijgen. Het maakt het leven – ook nu – draaglijk. Het faciliteert vriendschappen, houdt ons overeind en tilt ons een eindje boven alles uit. 

Je was snel tevreden, werd gelukkig van stuitendzoete gebakjes van matige kwaliteit, verschrikkelijke oploskoffie en praktische kado’s zoals sokken, een sjaal en handschoenen. Wat we je ook gaven, áltijd was het ideaal, een gewéldig attent kado. Dagen later kon ik per whatsapp nog updates krijgen over je tevredenheid.  

Omdat je iedereen bejegende met vriendelijkheid en warmte leek je heel open. Toen ik gisteren bij de apotheek was om die berg overtollige medicijnen in te leveren, hielp de apothecaresse me de boel te scheiden. Na een paar doosjes door haar handen te hebben laten gaan, zei ze: ‘O nee. Dit is van die hele lieve meneer.’ 

Maar je lokte vooral openheid in anderen uit, over je eigen zorgen en pijn sprak je niet. Ook toen je zo vreselijk snel moest schakelen en je levensverwachting van een jaar naar drie maanden naar twee weken ging, wilde je vooral graag je zaken regelen, nog even dat geschil met die verzekeraar aftikken, meedenken over de naderende energiecrisis bij mij thuis.

Tussen zulke alledaagse dingen door schoot je hoog het filosofische in – beide onderwerpen vond ik zonde van onze laatste momenten samen, maar ik heb het je natuurlijk wel gezegd: dat ik blij ben dat je mijn vader was, dat ik me gezien gevoeld heb. Dat ik van je hield. Van jou weet ik wat een zoon moet weten: dat je van mij hield, trots was op wie ik ben geworden.    

Ergens in de afgelopen weken zei je dat je al dat zorgen voor anderen eigenlijk voor jezelf gedaan had, dat je er voldoening uit haalde mensen op te vangen, rust te bieden, op weg te helpen. Je zult niet gedacht hebben dat ik een voorbeeld in je zag, maar mijn echte voorbeelden zijn niet degenen die de dingen mooi onder woorden brengen, maar degenen die ons van binnenuit vormen door wat ze niet aflatend doen.  

Morgen ga ik bij Ine langs en dan zoek ik een heel zacht overhemd uit dat rijtje spoken, een met de malst denkbare ruit, dat ik daarna met de grootste trots zal dragen tot het in rafels van mijn schouders hangt. 

Dank je, liefste vader van de hele wereld. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Zinnen die verstarren

In de kamer waar mijn beste vriendin ooit woonde heb ik een schrijfplek ingericht. Als ik achter het bureau zit, zie ik uit mijn ooghoek de sterretjes die ze met potlood op de muur tekende wanneer ze haar kamer niet uit wilde komen. Ze kon een fles rode wijn in een avond opdrinken en bewaarde de lege flessen onder haar bed. 

Op mijn bureau staat een computerscherm, een toetsenbord en een pennenbak. Naast het bureau staat een houten kast gevuld met papieren sporen van alle levens die ik geleid heb: brieven die aan mij gestuurd zijn, brieven die ik nooit verstuurd heb. Diploma’s, analoge foto’s van oude geliefden en mensen die ik niet meer spreek. Notitieboekjes en agenda’s waarvan alleen de eerste pagina’s beschreven zijn. Ik kom er steeds opnieuw achter dat ik geen schrijver ben die eraan denkt om een boekje bij zich te dragen: als mij iets te binnen schiet, een personage, een beeld, wil ik het in de notities van mijn telefoon bewaren maar vervliegt het, omdat ik niet naar een scherm wil turen. Ik wil om me heen kijken, alles in me opnemen. Dichter Hanny Michaelis schreef haar gedichten op kladblokjes van de Hema, verfrommelde haar manuscripten als ze eenmaal gepubliceerd waren. 

Uit het raam zie ik de school die aan de overkant ligt. De school was plots ontstaan: het gebouw stond drie jaar leeg en in september reed er een vrachtwagen voor die tafels, stoelen en computers bezorgde. Een paar dagen later sjokten er kinderen met grote rugzakken naar de lokalen. Alsof ze er altijd waren geweest voerden ze de eeuwige choreografie uit: in schriftjes schrijven, naar het schoolbord wijzen, op mobieltjes scrollen. Er zit één jongen met een elektrische fiets bij, die na schooltijd vaak wordt aangesproken door jongens die hij kent. Ze stompen op zijn arm, lachen hard. Ik kan niet goed zien of ze vriendelijk zijn. Hij lijkt het zelf ook niet te weten, en lacht aarzelend mee, kijkt om zich heen alsof hij naar huis wil. (Ik kijk vaker uit het raam dan naar de woorden die ik typ.) 

Ik zou graag een notitieboekje bij me willen dragen, om er in te schrijven als ik een voorbijgaande vrouw iets grappigs of wanhopigs hoor mompelen in haar telefoon; als zonlicht de haren van een meisje op straat verlicht zodat ze op een heilige lijkt. Dan zou mijn werkplek niet statisch zijn, maar zou mijn werk altijd onder constructie zijn, op straat, in de trein, in mijn jaszak. Natalia Ginzburg schrijft in haar essay ‘Mijn vak’ dat de zinnen die zij bewaarde in een opschrijfboekje, toevallige ideeën en beelden, voelden als opgezette dieren in een museum. Ze verstarden, raakten hun energie kwijt: ze stierven in haar en konden niet langer gebruikt worden in verhalen, waar ze houterig en onnatuurlijk voelden. Zinnen kan je niet bewaren, schrijft Ginzburg: elke keer dat je schrijft moet je al je mooiste ideeën en beelden koesteren en gebruiken, daarna moet je ze loslaten, zoals ik de vriendin die hier ooit woonde liefhad, en losliet.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                 

Foto van Ida Blom
Ida Blom

Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

Muziek! Muziek!

Ik lees alleen Duitse poëzie als ik met mijn studentenkoor een koorstuk in het Duits zing of als ik een zanger begeleid die Lieder uitvoert. Zo heb ik laatst met een vriend van mij enkele delen van Schumanns Dichterliebe ingestudeerd en opgevoerd op de maandelijkse kamermuziekavond (soirée genoemd) van mijn studentenkamermuziekgezelschap. Het was een valentijnssoirée, dus het thema van de avond was duidelijk (elke soirée heeft een eigen thema). Het is de sport om bij het inleidende praatje het muziekstuk dat je gaat spelen te verbinden aan het thema van de avond – het gebeurt zelden dat iemand besluit om, laten we zeggen, Schuberts pianotrio op juist die soirée te spelen waarvan het thema ‘Oostenrijk’ is. Je kiest een stuk omdat het je leuk lijkt om het te spelen en op de avond zelf draai je pas een praatje in elkaar om de keuze in het licht van het thema van die soirée te verantwoorden, tot grote hilariteit van alle aanwezigen. Zo had ik op de valentijnssoirée het pianokwartet van Mahler met het thema verbonden door het verhaal te vertellen van Mahler die relatieproblemen had en daarom met Freud door de Leidse Breestraat wandelde. Een vriend van mij, een saxofonist, wist het jazzstuk Nuits Blanches van Alain Crépin via Dostojevski’s Witte nachten, dat immers gaat over een liefdesgeschiedenis, aan hetzelfde thema te liëren. En een fagotspeler en cellist wisten hun duet slechts te verantwoorden door te zeggen dat er geen andere instrumenten zijn die zo heerlijk innig samenklinken.

Voor Schumanns Dichterliebe hadden mijn zanger en ik geen enkel probleem om het muziekstuk met het thema in verband te brengen: de meeste van Heines gedichten in die cyclus gaan over de liefde. Het zijn korte gedichtjes, vaak niet langer dan een regel of zes. De liederen zijn daarom ook kort – ze zijn echter zeer krachtig; het zijn bijna impressies. De pianobegeleiding is meesterlijk en de melodieën van de zanger zijn wonderschoon.

Ik heb de afgelopen jaren veel zangers begeleid en er zijn vele componisten de revue gepasseerd: Beethoven, Schubert, Schumann, Brahms, Wolf (vooral beroemd om zijn liederen, die trouwens een venijnig moeilijke pianopartij hebben) en Tsjaikovski (wiens lied ‘Mijn genie, mijn engel, mijn vriend’ we in het Duits hebben gezongen). Het valt me altijd weer op wat de muziek toevoegt aan de tekst. Een melodie die perfect bij de woorden past en een begeleiding die de melodie ondersteunt, extra kracht geeft, als een soort fundering.

Het geheel van de melodie en pianobegeleiding kleurt de tekst. Elke toonsoort en dus ook elke melodie roept een bepaalde emotie op. Daarom raakt muziek mensen misschien ook meer dan een roman of een gedicht. Muziek verklankt een gevoel, terwijl een gevoel in taal alleen te beschrijven is, of via een beschrijving is op te roepen. Een beschrijving van een gevoel maakt uiteindelijk altijd gebruik van zaken om ons heen om naar te verwijzen, bijvoorbeeld via vergelijkingen: een bepaalde kleur in de ochtend, een bepaald object, een bepaalde gebeurtenis of een zekere situatie. Jij als lezer moet maar net die objecten of situaties kennen of je kunnen voorstellen hoe het er dan uitziet om mee te gaan in die beschrijving. Muziek, daarentegen, raakt je gewoon. Het kost geen extra moeite of denkwerk. En uiteraard zijn er verschillende mensen die door verschillende soorten muziek worden geraakt: metal, pop, jazz, klassiek of minimal music.

Dat wil niet zeggen dat de teksten van Heine bij Schumanns Dichterliebe geen functie hebben. De muziek kleurt de teksten en maakt ze, als het ware, intenser. De muziek geeft gestalte aan de beelden in de tekst. De componist interpreteert de woorden tijdens het compositieproces en zorgt er zo voor dat het lied aan kracht wint; de luisteraar ervaart de woorden beter en die komen daardoor harder binnen. Het is een symbiose van twee dingen: de muziek en de tekst. Los van elkaar zijn ze al mooi, maar samen… Het is wat ik eerder zei: muziek verklankt iets, tekst beschrijft. En nu verklankt de muziek wat de tekst beschrijft, waardoor die woorden aan kracht winnen.

Uiteraard zijn er liederen waarbij de componist de tekst niet goed begreep en dan kun je nog steeds een prachtig lied krijgen. Maar de intensiteit die je hebt als de componist de tekst echt verklankt, krijg je niet.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Zwarte vrijdag

Hoewel de rust wat is teruggekeerd in de straten van Paramaribo na de rellen van vrijdag 17 februari 2023 is de sfeer nog steeds grimmig in de binnenstad. Net als bij elke traumatische ervaring heeft het land tijd nodig om te helen. Hoeveel tijd er nodig is, is moeilijk te zeggen. Wat vaststaat is dat het incident het volk en mij lang zal bijblijven.

In tegenstelling tot de voorgaande dagen, waar het haast de hele dag had geregend, was de hemel blauw en scheen de zon op deze vrijdag. De scholen waren wel gesloten en een aantal werkplekken waren ook dicht. In de binnenstad werd er namelijk weer een protestdemonstratie gehouden tegen het beleid van de regering. Het is de zoveelste van de afgelopen jaren. Bij de vorige regering werden er ook protestdemonstraties gehouden tegen hun beleid. Ironisch is dat enkelen die deel uitmaken van deze regering meededen aan die demonstraties en nu zelf demonstraties aan hun broek hebben hangen. Zoals gewend maakte ik mij klaar voor het werk en ik was er ook ruim op tijd. Voor een vrijdag moest ik het een en ander af hebben en een paar andere zaken voorbereiden voor de komende week en ik ging direct ermee aan de slag. De radio was wel aan en af en toe keek ik op Facebook hoe de protestdemonstratie zich voltrok. 

In het verleden heb ik een aantal keren verslagen gemaakt van de protestacties toen ik voor de nieuwsdienst  van het televisiestation ATV in Suriname werkte. Die hadden altijd een standaard verloop, een groep mensen verzamelden zich op een plek, vaak genoeg het Onafhankelijkheidsplein en wachtten dan op de trekkers van het protest. De groep zwol aan en vaak kwam of kwamen de trekkers met een andere groep aan. De trekkers gaven dan aan over welke zaken zij ontevreden waren, zoals verhogingen die de regering doorvoerde, de stijging van de wisselkoers waardoor de SRD, de Surinaamse munteenheid, in waarde afnam ten opzichte van de Euro of de Amerikaanse dollar of over bepaalde regeringsbesluiten. De protesterenden schreeuwden tijdens en na de verschillende speeches strijdleuzen, waaronder een deel van het Surinaams volkslied ‘Stre de f’stre wi no sa frede, wanneer het tijd wordt om strijd te leveren, zal ik niet bang zijn’ en liepen dan langs bijvoorbeeld het gebouw van de Nationale Assemblee of naar het kabinet van de president om een petitie aan te bieden of hun misnoegen ook daar kenbaar te maken. Nadien ging iedereen wel weer naar huis, vreedzaam. 

Ik verwachtte dit keer ook hetzelfde verloop. De verschillende verslaggevers vertelden tijdens de live-uitzendingen op Facebook hoe de mensen naar het Onafhankelijkheidsplein togen. Op een gegeven moment leken het er wel duizenden. Goede opkomst, het sein was duidelijk, mensen zijn moe van de situatie in het land. Ik zie bekenden, niet vreemd, Paramaribo is een dorp dus je ziet al gauw iemand die je kent. Een soundtruck met een trekker komt aan en die spreekt de massa toe en vertelde dat de samenleving pinaart, het financieel moeilijk heeft en de verschillende maatregelen zoals het verhogen van de brandstofprijzen, het afschaffen van de verschillende subsidies, het niet onder controle houden van de wisselkoers waardoor de verschillende producten in de winkels steeds duurder worden, niet meer aankan. Hij wil graag dat de regering de situatie direct aanpakt. Na zijn speech verwacht ik dat de groep nog ergens naartoe loopt of weer naar huis gaat om maandag daarop misschien weer actie te voeren. Ze hadden aangekondigd dat ze van plan zijn een aantal dagen actie te voeren.  Maar daarna gebeurt er iets dat ik vooralsnog alleen voor mogelijk hield in het buitenland. Ik weet niet wat de aanleiding was of hoe alles zich voltrok, maar het parlement werd plotseling aangevallen. De ramen van het gebouw werden ingegooid, de menigte wilde het gebouw binnendringen en gingen de bewaking te lijf. De bewaking op haar beurt werd genoodzaakt om traangas te gebruiken om de menigte terug te dringen. De menigte besloot daarna hun woede te botvieren op spullen in de omgeving. Een voertuig van een journalist werd in brand gestoken, een pinautomaat werd vernietigd en getracht werd om een van de houten gebouwen aan de Waterkant in brand te steken. Het laatste werd op tijd door de politie en de brandweer verijdeld want dat zou een ramp van enorme proporties zijn. Maar ze waren niet klaar, delen van de massa ging de binnenstad in, begon daar winkels te vandaliseren en te plunderen. Helikopters raasden boven mijn werkplek voorbij, politievoertuigen met zwaailichten reden op de weg op en neer en trucks met militairen gingen de binnenstad in. De verschillende filmpjes werden op Facebook en Whatsapp gretig gedeeld en het leek alsof je midden de actie zat en alles meemaakte. Helaas was het geen Hollywood productie, maar mijn land, mijn binnenstad. Terwijl deze excessen zich voltrokken besloten winkeleigenaren van zaken buiten het centrum te sluiten en zich voor te bereiden op ‘wat er mocht komen’ door hun winkelpui extra te beveiligen door bijvoorbeeld hun auto ervoor te parkeren. 

Laat in de middag, in de vooravond keerde de rust wat terug. Ik reed naar huis en zag groepen mensen op de hoeken van de straat staan en vroeg me af of zij hadden geplunderd of nog gingen plunderen. Of was ik nu mensen aan het veroordelen gewoon op basis van dat ze op straat waren. Je probeert de situatie te bevatten, angst en vrees te onderdrukken door de illusie te wekken dat je ergens nog controle hebt. De president maakte in een videoboodschap in de avond bekend dat de regering dit gedrag niet  zou tolereren en de personen die zich schuldig hadden gemaakt aan strafbare feiten zal opsporen en berechten. Voor het weekend werden er maatregelen aangekondigd zoals dat markten en bedrijven dicht bleven en er ook een uitgaansverbod was. Het werd in elk geval geen relaxte weekend.

We hebben nu als land hetzelfde gemeen als de Verenigde Staten en Brazilië, het gebouw van het parlement werd daar ook aangevallen en gevandaliseerd. Geweld is nooit goed te praten en vrijdag 17 februari 2023 zal voor Suriname een ‘zwarte’ vrijdag in onze geschiedenis zijn. Wij zijn deel van een geciviliseerde samenleving waar dialoog het middel is om geschillen op te lossen. Geweld is nooit de oplossing. Hopelijk wordt er lering uit getrokken. Een goede vriend gaf mij als motivatie mee ‘we mogen als volk niet opgeven en niet toegeven aan de duisternis’.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Ze groeien zo snel op

‘We gaan dus een paar weken naar het buitenland,’ zeiden mijn ouders, toen ik bij ze op de bank zat en aan een cappuccino nipte. Omdat ze allebei eigen baas zijn, kunnen ze in februari naar de zon toe trekken met de camper – ze zijn een beetje pensionado’s, alleen dan zonder een pensioen. De mededeling maakte me lichtelijk jaloers: ik had de zon ook wel weer even willen zien en kon niet wachten om de regen, wind en slappe zonnestralen van februari uit te zweten in het zuiden. Mijn agenda gromde me echter toe met afspraken toen ik keek wat voor verplichtingen ik had – geen Portugal voor mij.

Ze gaan voor de eerste keer voor een langere periode weer samen weg. Tot mijn zeventiende gingen mijn broertje en ik ook mee, maar toen ik oud genoeg was, bleef ik thuis. Niet omdat de vakanties me de keel uit hingen, integendeel, want ik heb alleen maar warme herinneringen aan onze vakanties, maar alleen thuis zijn won het van de vakantiefoto’s waar ik op zou kunnen staan. En de feestjes die ik thuis kon organiseren, wonnen het van een ander land. Er zijn maar drie glazen gesneuveld in de zomers dat ik me even een volwassen man waande met een eigen huis. En één wasmachine.

Nu gaan mijn ouders dus kinderloos op vakantie, want mijn broertje mag voor de eerste keer alleen op het huis passen, en ik heb al een aantal jaar een eigen voordeur. De honden gaan wel mee, dus volledig zonder kroost zijn ze niet. Viervoeters hebben eens in de zoveel tijd ook recht op een vakantie.

Vandaag zijn ze gaan rijden. Ik liep in de ochtend, het was een wonder dat ik wakker was, nog even met mijn moeder over een strandje met de hondenharem en we praatten wat over hun vakantie. Of ze foto’s wilden maken, vroeg ik, en of ze me op de hoogte wilden houden van de plek waar ze verbleven, precies de dingen die mijn moeder altijd aan mij vroeg als ik wegging.

Ik vroeg me af hoe het voor mijn ouders zou zijn, om na jaren van vakanties met ons nu met z’n tweeën te zijn. Ze zitten nu in de fase van het halflege nest: ik ben al weg, en mijn broertje is meer elders dan thuis. Slapen doet hij eigenlijk alleen nog onder hun dak, en zelfs dat soms niet.

Wellicht was deze vakantie een voorproefje van hoe hun leven over een tijdje zou zijn. En: ze hebben het verdiend, ook. Na twintig jaar van gezinsvakanties, kunnen ze weer samen weg, zoals ze dat deden voordat mijn broertje en ik kwamen. Straks lopen ze over een strand ergens, en zijn ze weer even dertig, dacht ik. Net als toen. Maar: hoe ver ze ook rijden nu, ze blijven ouders, want wij zijn er, al is het tweeduizend kilometer verderop. Toen ik mijn vader eens vroeg of hij de zorgen van het ouderschap soms niet uit wilde zetten, antwoordde hij vastberaden:

‘Nooit. En de mooie momenten zijn veel groter dan de zorgen. Ik had het niet anders gewild.’ Ik denk dat mijn moeder precies hetzelfde zou zeggen, en alleen daarom al houd ik ongelofelijk veel van ze.   

Toen mijn broertje en ik op de oprijlaan mijn ouders stonden uit te zwaaien, nadat we ze flink omhelsd hadden, voelde het ineens of de rollen omgedraaid waren: jarenlang zwaaiden ze ons uit bij schoolreisjes, vriendenvakanties en stedentripjes, en nu was het onze beurt. Ik wuifde zo ouderlijk als ik kon, hoopte dat ze veilig terug zouden keren en keek uit naar alle kiekjes die ik van hun avonturen zou krijgen.

‘Dag, lieverds, heel veel plezier. En doe voorzichtig,’ fluisterde ik, toen de camper de straat uitreed en de grote weg opdraaide.

Het is ongelofelijk: ze groeien zo snel op, die ouders. Het ene moment heb je ze nog in je armen, maar voor je met je ogen hebt geknipperd spreiden ze hun vleugels en vliegen ze uit.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Femke Lucia
    Femke Lucia

    Femke Lucia (Bogota, 1998) is een eerlijke schrijver, die realistische, menselijke verhalen in een magisch daglicht zet. Ze schrijft omdat ze gelooft in de kracht van verhalen en hecht veel waarde aan gemeenschappelijkheid, haar voorouders en Latijns Amerikaanse muziek. Ze bevindt zich in een zoektocht naar de vorm en betekenis van het schrijverschap, en laat zich daarbij leiden door haar eigen ritme en intuïtie.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.