Overkomen

Vroeger kwam ik regelmatig arrogant over. De eerste keer dat ik dit oordeel geserveerd kreeg was in een werkgroep van mijn studie, en ik weet nog dat ik er enorm van schrok. Omdat ik niet wist waarmee ik die indruk had gewekt, hield ik me in de maanden erna ontzettend in bij nieuwe mensen.

Maar die voorzichtigheid sleet, waarna ik vanzelf weer iemand tegenkwam die me – meestal via anderen – liet weten dat hij of zij me een hele arrogante jongen vond. Ik snapte er niets van. Natuurlijk wist ik dat ik stellig kon klinken, maar ik ben een geboren twijfelaar. Ik maak me zorgen over álles, niet in de laatste plaats over mijn rang in het sociale.

De kritiek kwam nooit van extraverte personen – vaak was het degene in een groepje die geen woord tegen me had gezegd. Ik concludeerde dat men zich overschreeuwd had gevoeld, en besloot mijn mond vaker te houden, zodat iedereen aan het woord kon komen.

De zwijgers bleven zwijgen, en zo nu en dan ook klagen over mij. Ik besloot ze maar te mijden om verdere frustratie te voorkomen, en toen ik nog in die knetter-extraverte horeca werkte ging dat best makkelijk. Maar het leven zou het leven niet zijn als ik de horeca niet verliet en verder ging als schrijver en docent.

Omdat ik het leven al zag aankomen, zocht ik naar manieren om beter met de zwijgers om te gaan. Hun boosheid leek voort te komen uit het gevoel dat ik hen niet zag staan, over hen heenkeek – toch de meest fysieke uitdrukking van arrogantie. Wat als ik de introverte in een groep meteen identificeerde en contact met hem of haar maakte?

Deze aanpak lijkt te werken, en er zitten heel interessante figuren tussen die introverten. Iemand die angst om zich uit te spreken moet overwinnen, blijkt me vaak meer te kunnen raken dan iemand voor wie dat geen probleem is.

Beeld: Roos Van RijswijkMeet the parents. De vrouw in deze foto is auteur Sun Li. Zij is geen stil persoon.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Onder de opper

De storm stak vannacht op, de bus waarin we sliepen begon als een stampend schip heen en weer te bewegen, rukwinden gierden onder de zonnepanelen door en we hoorden de bomen op het erf ruisen. Toch even op de dijk kijken, wat is dat toch die drang altijd? Warre goed ingepakt en stevig aan de hand liep ik naar de auto.

Dezelfde tocht als altijd als ik ga varen. Als er slecht weer wordt voorspeld eerst even op de dijk kijken hoe de Schelde er uitziet. Je kan duizenden weerberichten downloaden en met elkaar vergelijken, maar soms moet je ook je kop uit het luik steken, hoorde ik een andere schipper alweer jaren geleden zeggen. Dat is iets waar je op zee altijd automatisch mee bezig bent, zelfs al je in je hut ligt te slapen: hoe ligt het schip in de golven, hoe hoog zijn de golven, wat voor geluiden, welke zeilen staan er op? Is de wind vlagerig of constant? Met kortere tochten in Zeeland is dat anders. Je hebt alle weerberichten altijd bij de hand, maar je moet ook op je gevoel en getij af gaan. Met een noordwester zit je redelijk onder de opper van Schouwen Duiveland als je vanuit Zierikzee zou vertrekken. Wachten op de brug is nooit prettig met veel wind (als hij dan al draait) maar met zuidwestenwind en opkomend tij echt niet aan te raden vanwege de lager wal. Afwegingen en routes die je kunt nemen, uitwijkmogelijkheden en ga zo maar door.

Als ik de wind niet helemaal vertrouw, rij ik altijd de omweg die ik vandaag ook deed. Bij Viane kwam ik de dijk op, zag de meeuwen landinwaarts over de Prunje scheren en op de dijk een prachtig kleurenspel van een nog net niet opkomende zon waarvoor grijze stormwolken over Tholen en Beveland trokken. Pas ver uit de slikken van Viane (het was eb) zag ik witte schuimkoppen. Omdat de wind meer west dan zuidwest was, bouwden de golven minder op. Een binnenvaartschip ploegde vanaf de Krammer door de Zijpe naar de Tonnenvlaai, daar wist ik, was het met eb wat meer beschut voor golven achter de banken. Achter de dijk reden we naar de weg die wel het meest tot de verbeelding sprekende naam van het eiland heeft: ‘Weg van de buitenlandse pers’. Ja op de dag af 69 jaar geleden ging het hier wel fout met zo’n noordwesterstorm. Bij het gemaal zag ik een auto van het waterschap. ‘Beperkte dijkbewaking’ zou mijn vader zeggen. Onder de snel overtrekkende wolken speurde ik de dijken en inlagen af. Waren er geen schapen omgerold? Anders met m’n laarzen het land in om de schapen weer op hun poten te duwen. Maar ze stonden allemaal nog, met de kont in de wind. Bij de Zuidbout konden we weer over de Oosterschelde kijken. Witte golven kwamen aanrollen vanaf de Zeelandbrug, een prachtig schouwspel. Weinig schepen op het water en dat was ook niet gek. Eenmaal Zierikzee ingekomen, dit keer geen schip om op te varen, die ligt op de werf, veilig in een sloot tussen de bebouwing, ging ik brood kopen. Brood om straks bij de soep te eten als Suzan weer uit de boomgaard gewaaid zou komen. Het leven als thuisvader, elke dag even op de dijk kijken. Het mooie van zo’n storm in de winter is: uitvaren hoeft toch niet. Een paar minuten op de dijk en mijn haar zit weer goed.

Foto van Wiebe Radstake
Wiebe Radstake

Wiebe Radstake groeide op tussen de boeken van zijn ouders in tweedehands boekwinkel Boven het Dal te Zierikzee. Hij is zeekapitein op zeilschepen rond de wereld. Naast de zeezwerftochten die hij maakt, haalt hij zijn inspiratie uit het dwalen door de steden en het struinen over stranden. Hij werkt aan een brieven/reis boek met de titel Thuisvaarder/Thuisvader. De logs van Tirade zijn korte stukken uit Thuisvaarder.  Momenteel is Wiebe onderweg vanuit Europa met een driemaster richting Suriname en de Caribbean. Als hij niet aan boord is op dwarsgetuigde zeeschepen woont hij op een zeeuwse klipper in Middelburg samen met vrouw en twee kinderen.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Echt, want onontkoombaar

Nieuw, echt niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve (1923-2006): de ontdekking ervan blijft een literaire gebeurtenis, ook al betreft het, in het geval van het net verschenen Zeer Fijne Boy. Brieven aan Jef R. (1986-1997),niet meer dan een veredelde zakelijke correspondentie met een televisieprogrammamaker. Het is alweer vijftien jaar geleden dat de onvermurwbare Joop Schafthuizen, de twijfelachtige beschermer en uitbater van de erven Reve, voor het laatst een officiële postume uitgave liet verschijnen, en nu mocht tot veler verrassing een correspondentiemapje uit het archief van het Instituut voor Beeld en Geluid in druk verschijnen. De initiatiefnemer is het relatief jonge Vlaamse uitgevershuis Borgerhoff & Lamberigts, dat zijn werk serieus heeft genomen: hun jongste publicatie is bijzonder fraai vormgegeven en verzorgd.

Inhoudelijk moet men er wellicht niet te kritisch naar kijken. De schrijver op leeftijd slooft zich niet bepaald uit in zijn epistels aan deze jonge bewonderaar. Het is dan ook Rademakers die iets van de schrijver wil – zijn medewerking aan allerlei series en uitzendingen, in dit geval – en niet omgedraaid. De brieven bevatten daardoor nogal eens wat opgewarmde oude prak, die trouwe Revelezers waarschijnlijk al te bekend voorkomt: 

‘Na mijn dood word ik nog tien jaar vrijwillig gelezen, en daarna nog tien jaar gedwongen, op de scholen. En daarna noemen ze een straat naar me, en dat is de definitieve vergetelheid: weet jij nog wie Tweede van der Helst was, en wat of dat hij schreef?’ 

Minder goed geformuleerd wordt het er allemaal niet van, maar zulke aperte herhalingen maken het wel verstandig om deze bundel eerder te beschouwen als een reprise van geslaagd materiaal, dan als een presentatie van nog ongeziene kunstjes. 

Het twintigtal originele brieven is omkaderd door meerdere voor- en nawoorden, die het boekje wat extra volume moeten geven. Daarin staat tamelijk veel geaffecteerd Revisme, lofzangen op de Grote Volksschrijver en degelijke, maar ook wat merkwaardigs. De geadresseerde typeert de schrijver in zijn introductie namelijk als volgt: ‘De humor, of moet ik zeggen de komedie, was zijn vak en zijn leven. Het was niet zijn tweede natuur, het was zijn eerste en enige natuur.’ 

Dit is een conclusie die me in zijn gortigheid frappeerde. Zou de humor nu echt de voornaamste reden zijn dat men nog altijd naar de boeken van Reve grijpt? Is het primair vanwege de grappen dat De avonden (1947), het ook door Ramakers geprezen gedicht ‘Dagsluiting’ of Op weg naar het einde (1963) lezers blijven emotioneren? Ik durf het te betwijfelen. 

Dan kon ik meer met de nawoorden. In één ervan beschrijft Christophe Vekeman essayistisch (en overtuigend) de voortdurende spanning tussen onzekerheid en overtuiging in Reve’s werk, waarmee hij onderstreept dat diens soms stuitende uitspraken altijd al op losse schroeven stonden, en zo terloops het nodige tegenwicht biedt aan Rademakers’ verontrustend serieuze behandeling van Reve’s ‘staatkundige opmerkingen’. 

In het tweede belicht Mathias Danneels, oud-collega van Rademakers, weer een heel andere Reve: ‘Het is de weemoed, het (sic) heimwee, de wanhoop, de vergeefsheid en de smartelijke roep om verlossing in het oeuvre van Reve die ons boeit.’ Tot die vrijpostig gebruikte ‘ons’ wil ik me dan liever rekenen: het zijn in mijn ogen juist de onbeschermde emotionele erupties en ontboezemingen die Reve’s werk zo uitzonderlijk maken. Kwetsbaarheid gaat bij hem samen met humor, inderdaad, maar de grappen maken zijn stormachtige openhartigheid niet minder ontwapenend. Integendeel: precies door de vakkundige afwisseling van theater en ernst, hoog en laag, komedie en tragedie, winnen beide aspecten aan kracht. 

Gelukkig bevatten ook deze brieven flarden van de onbeholpen, emotionerende Reve, die de bundel meteen het lezen waard maken. Neem deze tamelijk ontregelende afsluiting van een brief, waarin geprobeerd wordt een ontmoetingsplek af te spreken: ‘Mijn angstbeeld is altijd: totaal wanhopig op een verkeerd afspreekpunt te staan schreien. Mijn moeder is dood, moet je rekenen.’ 

Onpersoonlijke correspondentie werd bij hem automatisch persoonlijk; ook in zakelijke brieven kon de schrijver zichzelf niet verhullen of wegstoppen. Op dat vlak moet ik Ramakers uiteindelijk gelijk geven: het unieke schrijverschap van Reve was wel degelijk echt, want onontkoombaar.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Ernest Hemingway in an American Red Cross Ambulance in Italy, 1918. Photograph in the Ernest Hemingway Photograph Collection, John F. Kennedy Presidential Library and Museum, Boston.

Niet-bestaande gedichten VI

In het gedicht ‘Cameo’ spreekt een dichter die A Farewell to Arms goed gelezen heeft. We volgen een ambulance die zich een weg baant door Noord-Italië, tegen het decor van de Eerste Wereldoorlog. Dat klinkt als een hoop informatie om in een gedicht te moeten stoppen, maar al deze gegevens worden in de eerste strofe al afgetikt, even volledig als elegant. De strofe voelt helemaal niet boordevol, wat knap gecomponeerd is.

Het gedicht heeft ook iets van een zwart-witfoto, want alles is grijs. Daarbij rijdt de ambulance door een tijd die we alleen van zwart-witfoto’s kennen. Het is ook wel kenmerkend voor Noord-Italië, toch de minst zonovergoten streek, de meest Nederlandse, zou je bijna zeggen. Het gedicht wekt zelfs de indruk, maar bij nader inzien staat dat er helemaal niet in, dat de ambulance de enige kleurtoets in de hele scène is, een witte auto in een zwart-wit landschap, maar wel met een rood kruis erop. Als Schindler’s List, maar dan in een andere oorlog.

En dan de cameo. De laatste strofe, de langste ook, is als een soort epiloog aan het gedicht geplakt. Een regisseur zou nu de kleurenfilm in de camera stoppen, en in feite is dat ook wat de dichter doet: we zijn in een tropischere streek, er is geel zonlicht en een aantal bougainvillea’s, en een man die alleen met ‘de laureaat’ wordt aangeduid, dat wil zeggen, nadat hij de telefoon heeft neergelegd. Wie bekend is met de biografie van Ernest Hemingway weet dat hij in 1954 in Cuba woonde toen hem de Nobelprijs werd toegekend – niet voor A Farewell to Arms, waarin hij zijn tijd als ambulancechauffeur in het Milaan van de Eerste Wereldoorlog verwerkt heeft, maar voor The Old Man and the Sea. Hij is de prijs niet op gaan halen in Stockholm omdat hij nog herstellende was van een vliegtuigongeluk in Afrika, en dat verklaart weer de aangenaam assonerende combinatie van verband en wandelstok. Aan het slot duikt er een ‘ik’ op, de dichter misschien, in een droom, aan wie Hemingway voorstelt om een borrel te drinken. Autobiografisch kan het niet zijn, daar is de dichter te jong voor.

Van wie is de cameo uit de titel, dat is nog wel een interessante vraag. Eigenlijk van iedereen. De dichter maakt een cameo in het leven van Hemingway, en Hemingway maakt er een in het oeuvre van de dichter. In een cameo doorbreek je iets: er is even iemand in beeld die voor de kijker een andere betekenis heeft dan voor de personages in de scène. Door de filmische compositie, en door de aanwezigheid van een beroemdheid, valt dit gedicht uit de toon. En die beroemdheid zelf wordt met een plotselinge, onverklaarbare aanwezigheid in zijn Cubaanse huis geconfronteerd, iemand die tegen hem opkijkt, en tegelijk zijn schepper is.

Luchten

Zijn we uit de gevangenis of luchten we alleen maar? Een fascinerende en pijnlijke  homonymie is dit: luchten. Zeven letters die zowel de grootsheid van ruimte, wolken en zon ontsluit als een wereld van intense beperking: het kwartiertje dat de gevangene buiten mag doorbrengen. Welk luchten is ons nu geboden? Hoewel ik niet kan beweren alles van Van Gogh te kennen (getuige ook deze verbazende lijst) was ik toch geschokt toen ik gisteren opeens voor dit schilderij stond, dramatisch uitgelicht ook nog. Misschien verbaasde het als een van Van Gogh omdat het thema geleend is, niet typerend Van Gogh dus, het is qua compositie een redelijk getrouwe kopie van een Gustave Doré ets.

De grote afwijking en wat het schilderij ook zo persoonlijk maakt is dat Vincent zichzelf portretteert als de voorste gevangene, die de beschouwer ook nog aankijkt en de vraag stelt die ik laatst iemand hoorde stellen: waarom hebben we het steeds over ‘mogen’, ‘we mogen weer’ wat een lafhartige toontje van kinderlijke gehoorzaamheid spreekt daaruit. Dat geeft te denken. Laat me eruit!

Ik vind de blik van Van Gogh wel confronterend in deze opstelling, wat het schilderij als een schok deed binnenkomen. In welke mate zijn we onze eigen gevangenis? Het is een erg sterk beeld, een schilderij zonder lucht, aan vier zijden steen, (‘De steen van dit bestaan’) en een groep gevangenen die gedwongen wordt een piepklein rondje te lopen waarin ze niet eens gebruik mogen maken van de gehele ruimte van de luchtplaats. Een compositorische truc die het claustrofobische versterkt. En Van Gogh is de enige zonder hoofddeksel, hij tolereert niets tussen hem en de hemel, hij wil onmiddellijk contact met de lucht, hij hunkert zo naar vrijheid dat het een tegenbeweging in het schilderij tot stand brengt: er is een centripetale kracht waarneembaar waarin getoond wordt dat de wereld zich in steeds kleinere rondjes vastdraait en een centrifugale die vrijheidszoekend is. Van Gogh explodeert hier uit zijn gevangenschap naar buiten. Op zoek naar een heelal tussen jezelf en de steen waarin we ingemetseld zijn.

Cel

Heb ik mijn hoofd nog in mijn hand
of sta ik al weer in de hoek,
zojuist verlaten met een vloek
tegen de schaduw aan de wand?

Binnen de steen van dit bestaan
is geen heelal meer ingelast
tussen het wezen en zijn gast,
die dragen mijn geboortenaam.

(Uit Blauwzuur, Gerrit Achterberg)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Werk-Werk-Werk

Schrijven is een eenzame aangelegenheid. Elke schrijver heeft daar zo nu en dan last van, maar deze dagen in Noord-Frankrijk zou alles anders gaan. Rond twaalven parkeerde ik in Reims, waar Roos, Sun en ik op advies van vrienden lunchten bij een zaakje met waanzinnige kazen, vleeswaren en zalm. We waren vroeg uit Amsterdam vertrokken, hadden flinke trek.

Er was ook wijn, en onze stemming werd steeds zonniger. Tijdens de eerste kilometers hadden we elkaar bekend dat we zenuwachtig waren: zouden we straks wel kunnen werken, in dat voormalige klooster?

Na de lunch reden we verder; binnen veertig minuten waren we in Saint-Erme. Het klooster bleek gigantisch en op het randje van bouwvallig: ontoereikende verlichting, verzakte trappen, pokdalig stucwerk, stoffige vloeren, roestende gietijzeren pilaren, stof en waterschade alom. De droom van elke schrijver.

Op één andere auteur na was iedereen podiumkunstenaar, en er werd gewerkt aan heel uiteenlopende projecten. Sommigen gleden als geesten door de kille gangen en anderen leken hun tijd hier deels te vullen met het uitdragen van hun persoonlijkheidsproblematiek. Feestelijke gasten waren er ook, zoals het zeventienkoppige feministische Parijse koor Les Hot Bodies (pun intended, weet ik bijna zeker), waarmee het later gezellig koken was in een van de ruime communale keukens.

We vonden drie kamers op dezelfde gang en deden inkopen bij de lokale supermarkt, wisten een collectieve maaltijd van verbrande linzen te ontduiken en dronken op onze onderneming. Alleen Sun leek niet helemaal tevreden, en bij navraag bleek dat zij van plan geweest was om onmiddellijk na aankomst te beginnen. Haar klokt tikte kennelijk al, maar onze klokken zouden de rest van de dagen steeds meer synchroon gaan lopen.

De volgende ochtend waren we vroeg op, en vonden een lichte leegstaande ruimte aan de binnentuin. Omdat er één bureau stond, trokken we daar drie stoelen naartoe en installeerden ons. Sun leerde ik beter kennen als iemand die in korte rukken van twintig minuten werkt en tussendoor herinricht en mopt. Roos tikte gewikkeld in fleecedekens, waardoor er steeds een soort Laurentien of Arabia in mijn ooghoek leek te zitten.

Het delen van dat bureau bleek een gouden greep waar we niet van afgeweken zijn, ondanks een wisseling van werkkamers om plaats te maken voor Les Hot Bodies. Dat er aan het zelfde vlak twee anderen zitten te ploeteren, maakt dat je minder afleiding zoekt. De beschuttende koepel die ik om me heen kan voelen als ik aan een verhaal werk, bleek samen te kunnen smelten met die van anderen, en daardoor dikkere wanden te krijgen.

We werkten van negen tot twaalf en dan weer van halfeen tot drie. Tussendoor aten we, en praatten over ons werk. Iets wat een schrijver normaliter zelden doet: de voortgang bespreken met collega’s. Ik weet zeker dat Roos en Sun van invloed zijn geweest op het begin dat onder mijn vingers groeide, en zullen zijn op het verdere verloop van mijn roman.

Zo nu en dan keek ik naar mijn vriendinnen, en voelde een soort ontroering. Niemand anders dan een schrijver snapt wat er precies voor nodig is om tot een roman te komen. We zouden als beroepsgroep zoveel aan elkaar kunnen hebben, dacht ik, maar maken daar zo zelden gebruik van. We praatten ook over het werkproces en over hoe het was om mét elkaar te werken. Ik zag mijn enthousiasme gespiegeld in Sun en Roos.

Toen onze dagen erop zaten, wilde niemand naar huis. Vanaf dag twee waren we in een warm ritme gevallen, en ik geloof dat we bang waren voor wat er zou gebeuren als we weer alleen achter de laptop zaten. Onderweg luisterden we naar de literaire podcast van de New Yorker – dank nog, Sun – waardoor de reis voorbij vloog. Niemand hoefde het te hebben over de sipte. Rond vijven waren we terug in de stad, en ik zette mijn homies voor hun huizen af.

Maandagochtend bracht ik de kinderen naar school en zette me aan mijn bureau om verder te gaan waar ik zondagochtend in Saint-Erme gebleven was. Ik maakte een foto van mijn laptop met twee lege stoelen erachter, en deelde die in ons appgroepje. Al snel stuurden Sun en Roos reacties: ze kregen geen reet gedaan.

Vanaf vandaag komen we elke woensdag samen om weer aan één bureau te werken. Om negen uur staan Roos en ik bij Sun op de stoep. Het is niet niks, om na vijftien jaar je werkproces open te breken, maar ik kan niet wachten om zo op de fiets te stappen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.