De weg naar huis

Naast alleswinkel Rief op de Marnixstraat, waar ik vaak boodschappen doe als ik de kinderen van school gehaald heb, voert een straatje naar de kade, en aan het einde van dat straatje staat een jonge magnolia.

Op de meeste dagen van het jaar komen Nadim, Ada en ik daarlangs zonder de donkere stam en takken echt waar te nemen, maar de afgelopen week stond de magnolia in bloei, en dus stopten we steeds even om te kijken naar de bloemen, die me altijd aan suikerwerk doen denken, aan kwarktaart. Aan kaarsen, als de knoppen nog gesloten zijn.

Omdat ik halverwege een nieuwe roman ben denk ik veel na over welke beelden nou in zo’n boek terechtkomen en welke niet. De stad die ik wil opvoeren bestaat niet echt, is een samentrekking van plekken waar ik ooit was; dus ben ik vrij om beelden op te diepen uit mijn geheugen, een heel decor te bouwen waarin alles op de ideale plek staat.

Beelden die je uit de tweede hand hebt – uit boeken, van film of televisie – werken niet. Ik geloof er heilig in dat de lezer het merkt als de vertaalslag van de werkelijkheid naar fictie een tussenstap heeft ondergaan.

Onze Ada (5) kijkt als B en ik uitslapen graag naar meidentekenfilms, en hoewel ze van zichzelf een expressief meisje is, kan ik het onmiddellijk zien als ze een personage uit Winx of Super Hero Girls nadoet. Een hand op de heup, een opgetrokken schouder, een wegwerpgebaar, de manier waarop ze een pluk haar om haar vinger draait.

We assimileren allemaal voortdurend, zelfs de stugsten onder ons nemen een andere taal op in hun accent als ze ergens lang genoeg wonen. Misschien ziet gedrag er pas on-eigen uit als we het bewúst laten zien.

Met een doos gebutste tomaten in mijn fietskratje stopte ik gisterenmiddag voor de magnolia, en ik moest denken aan dat mooie beeld van Nikos Kazantzakis, over de amandelboom die in de bloesem schiet als haar gevraagd wordt om iets over god te zeggen. Kapotgeciteerd, maar wel een opvatting van god waar ik mee kan leven. Een niet te stuiten kracht, een vreugde en een vruchtbaarheid, iets waarop je zou kunnen leren vertrouwen.

Ik keek naar al die romigroze bloemen en bedacht dat alleen mensen onnatuurlijk over kunnen komen. Dieren en planten, dacht ik, zijn altijd en onwrikbaar zichzelf. Misschien is dat ook wel waarom we met aan jaloezie grenzend genot naar ze kunnen kijken.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Uitgespuugde vlieg

In navolging van Franz Kafka vind ik het interessant om kleine, wroetende knaagdieren en insecten te bestuderen. Ik volg ze op straat of in het park. Ik spreek ze aan en bewonder ze. Alles wat kruipt en knaagt en wegschiet in holen of raten.

Aan de rivier vond ik een gewonde bij en hield die lang op mijn vinger voor mijn neus. Het prachtige diertje krabbelde over mijn wijsvinger en mijn palm, de knokkels en nagels, en ondertussen ruiste de rivier en scheen de middagzon en dwaalde de rook van sigaretten van vissers over het water. Ik maakte een foto met mijn telefoon en zette de bij op Instagram. “Save the bees”, schreef ik erbij. Het regende hartjes. Rivieren, groggy bijen, zonneschijn.

Like.

De volgende morgen vond ik een stervende kakkerlak op de trap in de hal. Een joekeltje, hij bungelde van trede naar trede, rolde om en kwam niet meer overeind, spartelde, in Gregor Samsa-stijl. Ein ungeheueres Ungeziefer. Ik nam de kakkerlak op mijn vinger, en liet hem worstelen, over de knokkels, de palm, etcetera. Het was een prille ochtend, met zacht licht, en een buurvrouw had de overloop verfraaid met bloeiende geraniums. Oké, het is een hal van een appartementencomplex, maar toch, er bestaan minder fraaie plaatsen om te sterven. Ik nam een foto en plaatste de foto van de kakkerlak op Instagram, en schreef erbij “Save the cockroaches”.

In een angstaanjagende televisietoespraak riep Vladimir Poetin op tot het zuiveren van het Russische volk. Verraders en de vijfde colonne in Rusland, de Westerse agenten en infiltranten, de agent provocateurs en wat niet al – hij zou ze als vanzelf herkennen, als een “vlieg die in je mond vliegt en die je dan uitspuugt.”

Ik gedenk de kakkerlak in de hal, en de verzwakte bij, aan de oever van de rivier. Het moet een vreselijke dood zijn, die je je ergste vijanden niet toewenst. Eerst vlieg je in de mond van Vladimir Poetin, misschien vermaalt hij je nog met zijn peperdure tanden, en spuugt je uit.

Afschuwelijk.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Geduld

De test wees uit dat ik vooral een denker ben. Dat verbaasde me niet, ik had de vragenlijst zelf ingevuld en op deze uitkomst aangestuurd. Het was een aardigheidje van onze orthopedagoog:  de leerstijlentest van de Amerikaanse psycholoog David Kolb. Andere antwoorden hadden een dromer, een doener of een beslisser van me gemaakt. Die ben ik ook allemaal wel ten dele, maar in mijn zelfbeeld rust de ene hand op mijn knie, de andere stut mijn hoofd.

Er is ook een stilte na de storm. Ik zat achter mijn bureau en staarde wezenloos voor me uit. Daarnet had een moeder me aangesproken bij de deuropening. Ze had kinderen naar buiten zien vliegen, ze had flarden van hun verhalen opgevangen, ze had tien minuten op haar zoontje moeten wachten die zijn fietssleutel kwijt was. ‘Goh, zijn ze altijd zo druk? Knap hoor, dat jullie zoveel geduld hebben,’ had ze tegen me gezegd. Als compliment had het aan duidelijkheid alles te wensen over gelaten. 

Er kwam een collega bij me binnen. Ze bracht me een uitdraai van toetsresultaten en vroeg me of ik even tijd had voor de Actie voor Oekraïne. Zij was zo iemand die na schooltijd meteen doorwerkte, wat ik niet kon, maar benijdde. Ik moet altijd bijkomen, dingen verwerken, een kop koffie, ongeacht hoe de dag verlopen is. De kinderen waren vandaag inderdaad druk geweest, ik had me helemaal moeten geven, zoals dat wordt gezegd van schaatsers en wielrenners. Het was me redelijk afgegaan, maar meteen schriften nakijken, de lessen voor morgen voorbereiden en de administratieve rompslomp te lijf gaan was twee etappes na elkaar fietsen.

In geen enkel handboek van de pedagogiek heb ik iets diepzinnigs over geduld gelezen. Goed, onderwijsvernieuwer Jan Ligthart is gekomen (en gegaan) met ‘Opvoeding is een kwestie van liefde, geduld en wijsheid – en de laatste twee groeien waar de eerste heerst,’ (de tekst staat op zijn grafsteen). Psycholoog Walter Mischel heeft ons de inmiddels in twijfel getrokken inzichten uit een marshmallowtest bij kleuters aangereikt (als je de marshmallow laat liggen terwijl ik weg ben, krijg je straks een tweede). Esoterische boekjes en zelfhulpboeken over ‘wachtkracht’ vertellen dan nog dat geduld een pleister is voor alle wonden, een sleutel tot tevredenheid en een kameel waarmee je de woestijn doortrekt, maar tot een lemma in een wetenschappelijk onderzoek heeft geduld het bij mijn weten nooit geschopt. Geduld is een academische verschoppeling.

Wat is geduld precies? Is het altijd een woestijnschip? Waarom hoorde ik in het compliment van die moeder een aanmerking, of een verwijt misschien? ‘Mijn geduld is een eindige grootheid, hoor,’ had ik geriposteerd en de moeder had nog gezegd: ‘O ja?’ Het is wat ik weet over geduld, dat het op zeker moment op is. Dat de mate van mijn professionaliteit samenhangt met de controle die ik erover heb. Als ik in vorm ben weet ik precies wanneer ik geduld moet oefenen en wanneer ik korte metten moet maken. Op het verkeerde moment, dus willekeurig, onbeheerst geduld tonen of verliezen is funest. Welk type van Kolb heeft het meeste geduld? Is een denker van nature royaal bedeeld? En heeft een denker meer geduld met denkers dan met bijvoorbeeld doeners? Ludwig Wittgenstein, groot denker, die nadat hij zijn Alles verklarende Tractatus voltooid had als onderwijzer aan de slag ging, slóeg zijn leerlingen als zij niet aan zijn hoge verwachtingen voldeden. Wat moet een denker denken om geduld te kunnen doseren?

Stapel schriften, kop koffie, collega naast het bureau. Een doener waarschijnlijk, net zoals de meeste van de kinderen uit mijn klas. Denkers worden moe van doeners, dat is het. Had ik me helemaal gegeven? Nee! De denker die ik ben was nauwelijks aan bod gekomen vandaag, al die doe-kinderen hadden doen van me gevraagd. Ik had een álter ego gegeven, iemand die moest handelen, snel en beslist. Geen gedelibereer, maar intuïtie, gut feeling, fingerspitzengefühl. Heel moeilijk voor een denker, want terwijl de tent wordt afgebroken puzzelt hij nog geduldig op een wijze ingreep.

De collega is er bij gaan zitten. ‘Ja,’ zeg ik, ‘Oekraïne.’

Foto van Jack de Boer
Jack de Boer

Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

 

Halfvier

Een minuut voordat hij af zou gaan, zette ik de wekker uit en onttrok me aan de zwaartekracht van een diep slapende B. Ik douchte met gesloten ogen, opende ze pas weer toen het tijd werd om me af te drogen.

Ik trok de kleren aan die ik op de badrand had klaargelegd, poetste mijn tanden en ging naar de keuken om thee te zetten voor mijn thermoskan. Zoals elke keer dacht ik daarbij Ik ben een man geworden die thee in een thermoskan meeneemt. Ik bleef dat in een soort van loopje denken tot het tijd werd om Otis de Hond te wekken – echte gedachten heb ik zo vroeg nog niet.

Zelfs Otis leek het te vroeg te vinden, maar hij stopte met brommen toen we buitenkwamen, waar een verwarde vogel vast begonnen was te fluiten. Om vier uur startte ik de auto en reed bij ons huis vandaan.

De ring was verlaten, de A4 ook. We kwamen langs de grote steden van Zuid-Holland waar iedereen nog sliep. Otis klom op de bijrijdersstoel, wat hij normaal nooit doet, en tuurde voor zich uit over de snelweg. We luisterden naar een aflevering van Nooit meer slapen en ik moest lachen toen Gerbrand vertelde dat hij had moeten lachen bij het lezen van zijn eigen Knecht, alleen.

Knecht, alleen is veel, maar niet grappig. Ik vroeg me af of dat lachen van Gerbrand misschien zelfspot was, maar het denken wilde nog niet erg. Mijn ogen voelden geschuurd aan; zelfs damp van hete thee was moeilijk te verdragen.

Ik wil graag opschrijven dat het licht werd toen we in Yerseke aankwamen, maar dat werd het nog een uur niet. Op de kade wachtte ik met Otis en Chantal de fotograaf, die ook uit Amsterdam kwam – ik geloof dat we het fijn hadden gevonden om ieder ons eigen stukje nacht te braken – op het schip. Chantal haalde haar camera’s uit de auto en legde een hintje licht aan de horizon vast toen De Oosterschelde aanmeerde.

Een halfuur later waren we compleet en konden we afvaren. Ik probeerde uit te rekenen hoeveel langer ik nog had kunnen slapen, maar ook tellen bleek nog lastig. Zwaar en oranje hees de zon zich boven het oosten uit en trok een baan over een volmaakt kalme Schelde.

Er is iets aan het zien ondergaan of opkomen van de zon wat je in lijn zet met alles wat is voorgegaan en alles wat er nog moet komen.

‘Best pijnlijk om zo’n korte nacht te maken,’ zei Chantal. Het water leek te vlammen terwijl de kapitein een trage draai inzette richting de open zee. ‘Maar het is het altijd waard.’

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Een handdruk

‘Van veel boeken die je hebt gelezen weet je na enige tijd nauwelijks meer waarover ze gingen. Andere – maar dat zijn er veel minder – hebben sporen getrokken door je bestaan. Als je ze weer eens uit de kast haalt, kun je meteen zeggen waar, wanneer en onder welke omstandigheden je ze voor het eerst las, en wat ze met je deden.’ 

Het onmiddellijke toestromen van herinneringen onderschrijft de waarachtigheid van die uitspraak. Ulysses associeer ik steevast met de keukentafel van mijn ouders. Het laatste deel van Op zoek naar de verloren tijd las ik uit in de trein, The Puttermesser Papers van Cynthia Ozick volgens mij ook. Infinite Jest zie ik mezelf nog lezen in het vliegtuig naar Kroatië, op een grasveldje in Split, in de vlucht terug, en vervolgens natuurlijk nog op een tien- of twintigtal overige locaties die blijkbaar niet hoefden te worden opgeslagen. 

De bepalende boeken nestelen zich niet alleen in je geesteswereld, maar haken zich ook vast aan de plekken die je bezocht en de hoofdstukken die je in je autobiografie onderscheidt. Het zijn in zekere zin de piketpaaltjes die je levenspad afbakenen en je, wanneer je over je schouder kijkt, kunnen vertellen hoe je bent geworden wie je bent. 

Dat is precies wat Jaap Goedegebuure (1947) doet in het zojuist verschenen Door de jaren heen lezen. Over boeken en schrijvers (2022), waaruit het bovenstaande citaat afkomstig is. In het eerste coronajaar schreef hij voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een reeks blogs waarin hij steeds één van die beklijvende titels uit de kast trok en van toelichting voorzag. Samengebracht vormen deze stukken een (lees)autobiografie: Goedegebuure beschrijft via de literatuur zijn gereformeerde jeugd in Zeeland, vervolgt met zijn studententijd en daaropvolgende promotieonderzoek in Leiden, brengt zijn eerste stappen als literatuurcriticus en biograaf in beeld en eindigt met zijn hoogleraarschap en emeritaat – in kort bestek komt een heel leven voorbij. 

De fragmenten zijn luchtig van toon; ze hebben meer weg van informele verhalen, al dan niet boven een borrelglas of vanuit een fauteuil verteld, dan van traditionele literatuurbesprekingen. Het zijn dan ook de vele kleurrijke persoonlijke anekdotes die dit boek de moeite waard maken. Goedegebuure memoreert bijvoorbeeld hoe zijn promotor H.A. Gomperts hem als jonge dandy naar uitgever Johan Polak stuurde om enkele brieven van E. du Perron los te krijgen – een kleine geschiedenis die twee jaar geleden al enig opzien baarde en nu is voorzien van nieuw fotomateriaal. Mooi is ook een toevallige ontmoeting met Teju Cole in de jazzclub The Village Vanguard, of de saga waarin Goedegebuure als Marsman-biograaf aanklopt bij Albert Vigoleis Thelen, hem een bijzonder smeuïge confidentie ontlokt, en vervolgens de deur in zijn gezicht krijgt als hij de medeplichtige meestertypograaf Helmut Salden vraagt om wederhoor. 

Uitzonderlijk aan dit egodocument is de hoge mate van bescheidenheid die Goedegebuure aan de dag legt. Liever dan pronken met zijn eigen verdiensten besteedt hij aandacht aan de mensen die hem op zijn weg hebben bijgestaan: ‘Velen van ons hebben wel eens in een kruiwagen gezeten, voortgeduwd door een weldoener die bereid was om ons vooruit te helpen. Het lijkt me goed om je dat bewust te blijven en de persoon van wie je een opkontje hebt gekregen te eren met blijvend applaus.’ Dat resulteert in dit geval in een aantal fraaie eerbetoontjes aan leermeesters en vrienden, waartoe de schrijver naast Gomperts ook uitgevers Martin Ros en Geert van Oorschot mocht rekenen. 

Zo’n collegiale terugblik op een lange literaire carrière inspireert tot een bijpassend gebaar. Deze blog, die weer een reactie vormt op een bundeling van blogs, mag daarom beschouwd worden als een handdruk; een saluut van de ene neerlandicus, lezer en criticus aan de ander. 

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Een geestigheid

Joris Zwaverick is dertig jaar stamgast in café Bruyns, gelegen in de Jordaan.

Niet te missen. Er hangt een oude racefiets aan een ketting boven het ingangsbordje. Bij zware windstoten wiebelt het gevaarlijk heen en weer. Toch lijkt deze constructie stevig.

Joris communiceert, naar eigen zeggen, met de geestverschijningen van overleden kroegtijgers. ‘Eens een stamgast, altijd een stamgast,’ glimlacht hij.

Zijn gladgeschoren onderkin beweegt blubberig en schokkerig van links naar rechts, alsof hij voor scheidsrechter speelt tijdens een tennistoernooi. Hij lijkt de conversatie tussen de ene en de andere gesprekspartner moeilijk bij te benen. Vervelend dat ze elkaar nooit eens laten uitpraten. Hijzelf draagt gretig bij aan het geanimeerd ogende gesprek, waarbij overigens moet worden opgemerkt dat hij niet te verstaan is. Misschien spreekt het gezelschap in codetaal.

Wie voorbijloopt kan zich niet onttrekken aan een gevoel van intens medelijden. Oude man, alleen aan een tafeltje met een vol glas, pratend in zichzelf.

‘Wat loopt dat hondje leuk achter die juffrouw aan, of wat?’ mompelt hij tegen een van zijn vrienden. ‘Lief beestje, vind je niet?’

 Geen antwoord. Tenminste, vanuit het perspectief van de caféhouder gezien.

‘Beste vent,’ spreekt hij zijn gast aan. ‘Volgens mij is het nou wel mooi geweest.’

Joris Zwaverick kijkt verward om zich heen, dan begluurt hij de wijzers van de kerkklok.

‘Het wordt onze tijd,’ zegt hij met een pets op zijn knieën. ‘Kom op, ouwe jongens, de vaart erin.’ Ondersteund door de eigenaar staat hij op en drukt een gulle fooi in diens handen. ‘Tot morgen, Oscar.’

‘Beter van niet, kerel.’

‘Oh, ben je morgen dicht?’

 ‘Voor jou wel, helaas. Gefeliciflapstaart met een heus caféverbod.’

‘Mag ik hier niet meer zitten?’

‘Dat houdt een verbod zo’n beetje in, ja.’

Vertwijfeld vraagt Joris naar de duur van het verbod.

‘Voor altijd.’

‘Is dat niet wat lang?’ Joris kijkt twee tafels verder. Daar zit een groepje mensen dat, schuldbewust, ineens ophoudt met praten en wijselijk de hoofden afkeert van deze gênante scène. De eigenaar voorziet het uitzicht van commentaar: ‘Te veel klanten storen zich aan je gesprekken, en de klant is nou eenmaal koning. Begrijp je?’

‘Maar mijn vrienden…’ stamelt de oude Joris terwijl hij zijn grijze lokken naar achteren zwaait. ‘Revolver Sjors en Harry het Scheermes, mogen zij wél blijven?’  

‘Die penozematen van je hingen me bij hun leven al de keel uit,’ bromt de uitbater. ‘Blij toe dat ze twee meter onder de grond liggen op de Ooster.’  

‘Ze zullen me missen als ik er morgen niet ben.’

‘Man, sodemieter op met je gelul.’

‘Dit is ons vaste stekkie,’ roept Joris wanhopig en grijpt zijn tegenstander bij de schouder. ‘Wat nou als ze kwaad worden? Je weet wat een gevaarlijk soort humor ze hebben, om maar te zwijgen van hun extreem korte lontje.’

‘Muil houden en oprotten.’

‘Ik betaal hun biertje altijd. Ze hebben me nodig.’

De eigenaar rukt zich los. ‘Nóg een uitstekende reden om op te krassen: het verspillen van kostbaar vocht door je glas niet netjes achterover te kieperen. Weg met jou en fantoomboefjes!’  

‘Zeg dat niet te hard,’ fluistert Joris. ‘Je brengt ze op ideeën. Onthoud dat je tegen het middaguur een biertje klaarzet op dit plekkie.’ Hij klopt op het tafelblad, steekt de handen in zijn jaszakken, en vervolgt zonder verder protesteren zijn weg naar huis. ‘Denk aan het biertje,’ roept hij achteromkijkend.

‘Idioot,’ mompelt de eigenaar en tikt tegen zijn voorhoofd.

Hoe het heeft kunnen gebeuren, valt niet precies te zeggen. Feit is dat de volgende dag, toen de klok twaalf uur sloeg, boven het verlaten tafeltje bij de ingang, waar geen biertje stond, de racefiets steeds sneller bewoog. De kettingen die het vasthielden begonnen te kraken. Stukjes roest dwarrelden naar beneden. Het ijzer brak, de fiets viel. Met een oorverdovende klap kwam hij neer.

Op de eigenaar, die net de tafel afnam.

‘Doodzonde dit. Dood- en doodzonde,’ verzucht Joris Zwaverick van een afstandje. ‘Ik zei nog zo dat ‘ie aan het biertje moest denken.’

Foto van Tim en Tirza
Tim en Tirza

Tim Veeter

Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

 

Tirza Gehring

Tirza Gehring (1989) is actrice, fotograaf en tekenaar. Met een precieze en gedetailleerde handtekening schept Tirza tijdloze beelden, maar schuwt niet haar voorliefde voor historie en antiek daarbij in te zetten. Overal tekent en denkt ze in beelden, sferen en verhalen. Sinds acht jaar woont ze in Amsterdam.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.