Joseph Roth – Leviathan 4

(vanaf het begin lezen)

Aan de rand van het stadje, waar de kleine huizen van Progrody steeds armoediger werden, totdat ze uiteindelijk volledig ophielden en de brede, hobbelige straat naar het treinstation begon, stond de herberg van Podgorzev, een plek met een slechte naam, waar boeren, dagloners, soldaten, losbandige meisjes en waardeloze kerels rondhingen. Op een dag verscheen de koraalhandelaar Piczenik er met de matroos Komrower. Ze kregen sterke, donkerrode honingwijn en gezouten erwten voorgeschoteld.

            “Drink mijn jongen! Drink en eet, mijn jongen!’ sprak Nissen Piczenik vaderlijk tot de matroos. Hij dronk en at met smaak, want zo jong als hij was, had hij al het nodige gezien in de havens, en na de honingwijn kreeg hij een matige zure wijn en na de wijn een brandewijn van negentig procent. Terwijl hij de honingwijn dronk was hij zo stil dat de koraalhandelaar bang was dat hij nooit meer iets van de matroos over de wateren zou horen, zijn kennis moets eenvoudigweg uitgeput zijn. Na de wijn begon de kleine Komrover echter met de waard Podgorzew te praten, en toen de negentig procent kwam, zong hij het ene lied na het andere met luide stem, als een echte zeeman.

            ‘Kom je hier uit ons mooie stadje?’, vroeg de waard.  

            ‘Zeker, geboren en getogen in mijn, ons mooie stadje’ – zei de matroos, net alsof hij niet de zoon was van de gezette Jood Komrower, maar een heuse boerenknul.

Naast Nissen Piczenik en de matroos zaten een paar gauwdieven en landlopers aan tafel, en zijn publiek ziende, raakte de jongen vervuld van een vreemde trots, waarvan hij dacht dat die aan marineofficieren voorbehouden was. En hij moedigde de aanwezigen aan: ‘Vraag maar jongens, zeg het maar! Ik beantwoord al je vragen. Kijk, mijn goede oom hier, je kent hem wel, hij is de beste koraalhandelaar van het hele gouvernement, ik heb hem al van alles verteld!’ Nissen Piczenik knikte. En aangezien hij zich niet helemaal op zijn gemak voelde in dit vreemde gezelschap, dronk hij een glas honingwijn en daarna nog een. Geleidelijk aan begonnen alle verdachte gezichten die hij tot dan toe uitsluitend door het luik van zijn deur had gezien, net zo menselijk te lijken als zijn eigen. Maar aangezien voorzichtigheid en wantrouwen diep in hem verankerd waren, verdween hij even naar de binnenplaats en verstopte het zakje met zilvergeld in zijn pet. Hij hield slechts enkele losse munten in zijn zak. Ingenomen met zijn oplossing en door het geruststellende gevoel van het zakje munten dat onder de pet op zijn schedel drukte, liep hij terug naar de tafel.

            Niettemin moest hij erkennen dat hij geen idee had waarom en met welk doel hij hier in de herberg zat met de matroos en die onaangename kerels. Hij had zijn leven in regelmaat geleid en zorgde ervoor niet op te vallen, en zijn wonderlijke liefde voor koralen en hun geboortegrond, de oceaan, was nooit aan iemand geopenbaard tot aan de komst van de matroos, en eigenlijk tot op dit moment. En er was nog iets dat Nissen Piczenik angst inboezemde. Hij, die allerminst gewend was om in beelden te denken, zag thans voor zich dat zijn geheime verlangen naar de wateren en alles wat er op en onder het water plaatsgreep en leefde, plotseling aan de oppervlakte kwam van zijn eigen bestaan, zoals soms een zeldzaam en vreemd dier, dat op zeebodem leefde en thuishoorde, om duistere redenen naar de oppervlakte schoot. Het waren waarschijnlijk de honingwijn waaraan hij niet gewend was en ook de fantasie van de koraalkoopman, gestimuleerd door de verhalen van de zeeman, die dit beeld in hem gewekt had. Maar het verbaasde hem en hij schrok ervan dat er zulke buitenissige ideeën in zijn hoofd op konden komen, meer nog dan het feit dat hij plotseling met woeste kerels aan een tafel in de herberg zat.

            Maar zijn schrik en verbazing voltrok zich gelijkmatig onder het oppervlak van zijn bewustzijn. Ondertussen luisterde hij met een gretig plezier naar de sprookjesverhalen van matroos Komrower.

            ‘Op welk schip vaar je?’, vroegen zijn disgenoten. Hij dacht eventjes na – zijn schip was vernoemd naar een bekende negentiende-eeuwse admiraal, maar de naam leek hem op dat moment net zo gewoontjes als zijn eigen, en Komrower, vastbesloten indruk te maken, zei dus: ‘Mijn kruiser heet de Moedertje Katharina, en weet je wie dat was? Dat weten jullie natuurlijk niet – en daarom zal ik het jullie vertellen. Nou, Katharina was de mooiste en rijkste vrouw van heel Rusland, en daarom trouwde de tsaar op een dag met haar in het Kremlin in Moskou en nam haar meteen mee in een slede met zes paarden – het vroor 40 graden Celsius – rechtstreeks naar Tsarskoye Selo. En achter hen reed het hele gevolg in sleeën – en er waren er zoveel dat de hele weg drie dagen en drie nachten geblokkeerd was. Een week na deze prachtige bruiloft kwam de gewelddadige en onrechtvaardige koning van Zweden de haven van Petersburg binnen met zijn belachelijke houten scheepjes, waarop wel een massa soldaten stonden – want Zweden zijn van huis uit erg dapper – en deze Zweed wilde niets minder dan heel Rusland veroveren. Tsarina Katharina ging echter onmiddellijk aan boord van een schip, dezelfde kruiser waarop ik dien, en schoot eigenhandig op de belachelijke bootjes van de Zweedse koning, zodat ze zonken. En ze wierp hem een ​​reddingsboei toe en nam hem daarna gevangen. Ze liet zijn ogen uitsteken en at ze op, waarvan ze nog slimmer werd dan ze al was.  De koning echter werd zonder ogen naar Siberië verbannen.

            ‘Eh, eh,’ sprak toen een nietsnut en krabde op zijn achterhoofd, ‘met de beste wil van de wereld kan ik niet alles geloven wat je vertelt.’

            ‘Zeg dat nog eens,’ antwoordde de matroos Komrower, ‘dan heb je de Russische Keizerlijke Marine beledigd en zal ik je met mijn wapen moeten doden. Wees ervan overtuigd dat ik dit hele verhaal tijdens de opleiding vernomen heb, en Zijne Hooggeborene, onze kapitein Voroshenko zelf, heeft het ons verteld.’

(klik hier om door te lezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Mersin

Wie per bus snel en zonder veel oponthoud op zijn bestemming wil aankomen, moet voor grote afstanden ‘s nachts reizen. Wij besloten dat overdag te doen om wat van het land te zien.

Op de ochtend van ons vertrek leek Izmir uitgestorven. De servicebus die ons naar het busstation bracht reed door stille straten – een zinsbegoocheling!

Onderweg haalden we een vrouw van begin zestig op. Ze reisde alleen en vertelde dat ze uit Konya kwam. Sinds een aantal jaren woonde ze met haar man, een oud-legerofficier, in Izmir. Ze ging terug naar haar geboorteplaats voor familiebezoek.

Om 9.30 uur vertrokken we van het busstation. We reden eerst door het vruchtbare achterland van Izmir, de natuurlijke habitat van de sultanarozijnen en citrusvruchten. Vervolgens vingen wij een glimp op van de deels gerestaureerde ruïnes van de archeologische site van Sardes, de toenmalige hoofdstad van Lydië, waar Croesus in de zesde eeuw voor Christus heerste. Het landschap werd daarna bergachtig om later plaats te maken voor een hoogvlakte. Na Afyon, waar de bus stopte voor een eetpauze, reden wij kilometerslang langs kersenboomgaarden. Landarbeiders stonden op hoge ladders om de eerste oogst te plukken.

Daarna deed de bus zowat elke nederzetting van betekenis aan om onderweg zo veel mogelijk passagiers op te pikken en de tolwegen te ontwijken. Het leverde ons een vertraging van vijf uur op. De busbranche verkeert al een tijd in zwaar weer omdat een vliegticket bijna net zoveel kost als een buskaartje.

Concurrentie met de luchtvaart doet zich ook in de serviceverlening gelden. Als kind al was ik gewend dat het hulpje van de chauffeur na elke stop met een flesje eau de cologne ter verfrissing langskwam en de dorstige reizigers van gekoeld water voorzag. Sinds een jaar of tien krijgt men na de eau de cologne thee, koffie of frisdrank plus een cakeje en soms ijs aangeboden, alles handig gerangschikt in een wagentje dat in een vliegtuig niet zou misstaan.

Wij arriveerden na middernacht in Mersin. Het wachten was mijn zwager te veel geworden en hij kwam ons samen met mijn zus in Erdemli, 30 km oostelijker van Mersin, in zijn auto ophalen.

De volgende dag stond ik vroeg op. Ik trof mijn zus in de keuken aan. Ik had haar twee jaar niet gezien. We hadden heel wat bij te praten en de ontbijttafel is daar een geschikte plek voor. Ik voelde me voor even de ‘zoon die naar het oude nest terugkeert.’

Mijn zus woont in het nieuwe deel van Mersin dat ruim en overzichtelijk opgezet is, in tegenstelling tot het stadscentrum dat oostelijker ligt. De kuststrook is voor zover het oog reikt volgebouwd met hoge en moderne flats, waarvan sommige als een soort compound ogen. Prikkeldraad en muren omgeven deze oorden, beveiligd door bewakers en soms voorzien van zwembad, winkel en sporthal.

De welvaart van de stad zorgt ook voor een aanhoudende trek uit het platteland met als gevolg armoedige wijken rond de binnenstad en achter de haven waar de meeste economische bedrijvigheid heerst. Mijn neef werkt er in een fabriek als kwaliteitsmedewerker. Hij begint om acht uur ‘s ochtends en stopt om acht uur ‘s avonds. Werkdagen van twaalf uur zijn heel normaal in Turkije. De fabriek is, met tientallen andere, gesitueerd in de vrijhandelszone.

Mersin is een havenstad en heeft, zoals de andere steden aan de zuid- en westkust, van oudsher een werelds en vrijzinnig karakter. Om deze reden boekte de seculiere oppositiepartij CHP in alle kuststeden een monsterzege bij de burgemeestersverkiezingen van maart 2019, behalve in die aan de kust van de Zwarte Zee, tussen Samsun en de grens met Georgië. Daar sleept de AKP bij elke verkiezing driekwart van stemmen in de wacht.

De CHP had haar succes mede te danken aan de Koerdische stemmen. Ruim de helft van de 15 miljoen Koerden woont in de grote steden en heeft bij de laatste burgemeestersverkiezingen op de CHP gestemd. Bij de parlementsverkiezingen brengen de Koerden gewoonlijk een stem uit op de Koerdische Partij, HDP. Vrome Koerden in het Zuidoosten zoeken over het algemeen hun heil bij de AKP van Erdogan.

Mersin was net als Izmir een kosmopolitische nederzetting met dank aan Levantijnen en Grieks-orthodoxen. Levantijnen waren Katholieken uit Frankrijk en Italië die handel mochten drijven in de havens van het Ottomaanse Rijk. De eerste generatie arriveerde in de 16e eeuw. In de 19e eeuw vestigden zich Grieks-orthodoxe inwoners van Cappadocië in het kustgebied en vormden toen een meerderheid. In 1850 woonden er 5.250 Grieks-orthodoxen tegenover 1.600 moslims.

De snelle groei van de katoenproductie in het immense achterland, Çukurova (letterlijk: laagvlakte), maakte Mersin tot een belangrijke exporthaven. De toegenomen vraag vanuit de Verenigde Staten tijdens de burgeroorlog aldaar droeg daar aan bij. Bij de groei van de haven speelden de Levantijnen een belangrijke rol.

Wij verkenden de stad. Mijn zwager ontmoette bij wijze van spreken op elke hoek van de straat een kennis of een vriend. Hij stelde ons omstandig aan hen voor. Hij is gezien en geliefd en bezit de gave met iedereen ongeacht zijn achtergrond of maatschappelijke positie even makkelijk en spontaan om te gaan.

Sinds hij met pensioen is brengt hij zijn ochtenden door met een bezoekronde. Zijn netwerk is groot en divers: van een chirurg tot een winkelier die visgerei verkoopt (hij is een fervente visser), van een timmerman tot de eigenaar van een eethuis die çig köfte (specialiteit van Adıyaman, een stad in het Zuidoosten van Turkije) verkoopt. Zo verschaft hij zich gemakkelijk toegang tot allerlei instanties – van ziekenhuis tot overheidsloket – en handelt hij zijn zaken snel en doeltreffend af.

Hoewel de dienstverlening vanuit de overheid, met dank aan reorganisatie en digitalisering, de laatste jaren behoorlijk is verbeterd, vormen persoonlijke contacten nog altijd het grootste sociale kapitaal in dit land, zeker als je een lagere opleiding hebt, zoals mijn zwager. Hij heeft op 13-jarige leeftijd de school vaarwel gezegd en is bij zijn vader in de winkel gaan werken en heeft zo het klappen van de zweep leren kennen.

Gedurende ons samenzijn werd het me weer eens duidelijk hoe weinig ik van dat sociaal kapitaal bezit. Ik, met mijn schuchtere en ineffectieve stijl van zakendoen, en zogenaamd hoog opgeleid, voel ik me in Turkije vaak net als een vis op het droge.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Roze

Ondanks vele uren Pippi Langkous en een zekere volharding van B en mij in het niet vrouwelijk stereotyperen van onze dochter is Ada gek op roze.

Op goede dagen trekt ze alles wat ze aan roze kleding heeft tegelijk aan en tolt dan pirouetten in de woonkamer. Ik wil graag melden dat ze daar vaak lakzwarte dr. Martens bij draagt.

Mensen die geen dochter hebben vragen me wel eens of een dochter ánders is; ik loop bij die vraag altijd vast. Een heel ander soort wezen, wil ik dan zeggen. Die twee zijn onvergelijkbaar. Maar ik zal nooit weten of dat een sekseverschil is, of gewoon het verschil tussen Ada en mijn zoon Nadim.

Elke vezel lijkt anders, van de tonus in hun handen tot hun geur. Ik houd ook op totaal verschillende manieren van mijn kinderen. Dat is wat ze me hebben geleerd: dat er verschillende manieren zijn om van mensen te houden, en dat die specifiek zijn voor die ene geliefde persoon.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Nr. 45: nog een week

‘Trump?’ vraagt mijn vriendin. Het is zes uur ’s ochtends en de stem van de 45e president van de Verenigde Staten verstoort de stilte, ook al staat het volume op mijn smartphone op zijn laagst. Ze weet het antwoord al. Het nieuws rond nr. 45 is als een wekker, die niet alleen het begin van mijn dag aankondigt, maar ook het ritme ervan bepaalt. Het is geen aangenaam begin, gezicht en stem zijn niet bepaald aantrekkelijk, de berichten omtrent de sociopaat en zijn hielenlikkers weinig verheffend en vaker nog verontrustend. Waarom dan toch deze obsessie, deze nieuwshonger, dit nachtelijk doomscrollen? Niet eerder in mijn leven heb ik een aaneengesloten periode zo’n obsessie gehad met politiek. Het is alsof ik via een digitale navelstreng ben verbonden met Washington. Liveblogs en nieuwswebsites, Facebook, The New York Times (ik heb een abonnement waar ik maar niet van los kan maken, al ben ik afgestapt van het lezen van alle lezerscommentaren en lees alleen nog maar de NYT Picks), CNN voor de msm en nu en dan Fox voor de spin, The Atlantic en The New Yorker voor de dieper gaande beschouwing en culturele duiding, Politico voor de machinaties achter de schermen, Axios voor de synopsis, Rawstory voor het laatste nieuws met link, etc. etc., en altijd is er weer het rondje langs de stemmen op Twitter, waarna Rawstory weer klaar staat met een verse update. En dit alles neemt tijd weg van lezen en schrijven, breekt de focus en stemt somber. (Als dit blogje ademloos lijkt, is het dat omdat de auteur het is.)

We hebben het ook hier gehad, de machtsgreep van de veelal uit het bedrijfsleven komende machers, die beweren eens even flink de bezem door de kast te zullen halen (de politiek is waarschijnlijk de enige sector waar leken en ondeskundigen het bastion kunnen bestormen en op legitieme wijze innemen). Maar zoals altijd is alles in de VS scherper, groter en grootser. En dat maakt het fascinerend. Het is als het klimaat in de Midwest met zijn verzengende hete zomers en strenge winters. Het is moeilijk weg te kijken van het drama dat zich als een vliegramp in slow motion voor ons volstrekt. Het heeft iets als staren in de zon: je weet dat het niet goed voor je is, maar toch kijk je om te zien hoever je je ogen kunt openen.

Polarisatie, het woord lijkt de situatie in de VS samen te vatten. Het is House of Cards op steroïden. Maar meer nog dan de polarisatie is het een ander aspect dat me de afgelopen vier jaar heeft verbijsterd: de personificatie van de politiek. Het feit dat het politieke bedrijf wordt gerund door een aantal bejaarden; senatoren, die, gedekt door de constituents van hun thuisstaat, decennialang de koers van het land bepalen. Oude witte mannen en iets minder vrouwen. Casus Mitch McConnell, de meerderheidsleider in de senaat en je reinste machiavellist in deze modeldemocratie. Wat doet hij behalve het dwarsbomen van Obama’s wetsvoorstellen en benoemingen en het erdoorheen jassen van de extreem conservatieve? Hij grinnikt. Hij grinnikt in interviews als hem wordt gevraagd hoe hij het allemaal voor elkaar krijgt, hij grinnikt als hem wordt gevraagd waarom hij een covid-steunpakket ten behoeve van de Amerikaanse burgers tegenhoudt (link). Cynisme ten top, pure evil. Maar McConnell zit en kan blijven zitten als teken van een gebroken systeem, kan blijven zitten omdat de ene stem meer weegt dan de ander.

Oude witte mannen, ze weten het: door demografische ontwikkelingen gaan ze het afleggen: verstedelijking, emancipatie, onderwijs, immigratiestromen, overwegend democratische minderheden die samen de meerderheid zullen gaan vormen. Amerikanen van wie de vaders lid waren van de KKK of de opa’s nostalgisch herinneringen ophaalden over lynchpartijen zullen uitsterven. Dit is geen conservatieve revolutie maar een langdurige, zich mogelijk over decennia uitstrekkende conservatieve stuiptrekking. De Proud Boys voeren een achterhoedegevecht.

Maar het nieuws is deprimerend, maagkerend, iedere dag. De benoeming van de ultraconservatieve, klimaatontkennende Amy Coney Barrett voor het leven in the Supreme Court, kan het land zo’n ruk naar rechts geven, dat het op het gebied van arbeids-, vrouwen- en genderrechten op de standenmaatschappij zal lijken die wij in de jaren vijftig hadden.

Is er dan niets dat hoop geeft? Iets verheffends, een vorm van esprit? Jawel, er zijn de peilingen, die duiden op een grote overwinning voor Biden (maar dat een overwinning geen enkele zekerheid geeft is al iets beangstigends). Jawel, er is Sarah Cooper, wier lipsynchronisaties zo verfijnd en tegelijk hilarisch zijn dat ik haar bij het horen van nr. 45 voor me zie, en er is The Lincoln Project, een groep republikeinen die van nr. 45 af willen, scherp zijn als een floret, en het trollen tot kunst hebben verheven. Het billboard op Times Square met daarop het paar Trump-Kushner (Jared met zijn uitspraak ‘New Yorkers are going to suffer and it’s their problem’, Ivanka het dodental als een product presenterend) was al een huzarenstukje, werd nog overtroffen door hun weerwoord na de juridische dreiging door de advocaat van het Witte Huis. Panache, esprit. Ik voelde me voor het eerst sinds tijden elated door iets dat met politiek van doen had (Sla vooral de vooral de voetnoten niet over).

 ‘Nog een week,’ zeg ik tegen mijn vriendin. ‘Hij gaat verliezen. Hij staat dik in de min.’ (‘Hij’ is al haast een familielid geworden).

En dan??

Ich bin ein Amerikaner.

Foto van Gregor Verwijmeren
Gregor Verwijmeren

Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

Hond worden (over Goethe en Canetti)

Het is zondagmiddag in coronatijd en ik maak een herfstwandeling door park Meyendel bij Wassenaar. In brede kolonnes marcheren we als één organische mensenmassa over paden langs berken, kinderkliminstallaties en duindoornstruiken. Waxjassen kraken en piepen, wollige laarzen vertrappen het mos, lauwwarme aardappelen dansen in kelen.

Twee nogal gedrongen, dikkige boxers aan een lijn komen hijgend op me af. De bijbehorende baas heeft een bijbehorend hoofd met een stompe, verwrongen snuit. Vrolijk lachend vertelt hij iets over zijn oogappels.

Goethe, de grote Duitse dichter, hield absoluut niet van honden. Zijn aversie had er mee te maken dat hij bang was in een dier te veranderen. Goethe-groupie Johann Peter Eckermann vertelde later hoe de schrijver reageerde bij de aanblik van dierenschilderijen van Heinrich Roos: ‘Ik word er altijd bang van als ik de dieren bekijk. Hun beperkte, lompe, dromende en geeuwende toestand haalt dezelfde gevoelens bij mij naar boven. Je zou er bang van worden zelf in een dier te veranderen, en je zou zelfs vermoeden dat de kunstenaar er zelf een geweest is.’

Toen Goethe zich aan het begin van de negentiende eeuw verdiepte in de Servische lyriek raakte hij helemaal in de war van de talloze metamorfosen van dier naar mens en weer terug en weer heen. Hij concludeerde: ‘Terugkerende doden spelen een belangrijke rol. Zelfs de nuchterste mensen zullen ongemakkelijk worden van alle wonderlijke gevoelens, voorspellingen en verborgen boodschappen van vogels.’ Het is dan ook niet voor niets dat hij in zijn eerste Faust de antagonist Mefistoles laat verschijnen in de gedaante van een zwarte poedel. ‘Der Pudels Kern’ is de kwaadaardigheid.

De even eclectische en ongrijpbare schrijver Elias Canetti keek er een eeuw later heel anders tegenaan. Hij vond de mens een ‘metamorfosebeest’ en hij zag in de dieren de oervormen van de mens weerspiegeld. ‘De dieren in ons denken’, schreef hij, ‘moeten weer machtig worden, zoals in de tijd voor hun onderwerping.’ Over Goethe was Canetti ambivalent. Zo vond hij dat niemand in Goethe een voorbeeld kon zien, want de flierefluitende, schelmachtige Duitse dichter had nooit echt levensgevaar geroken: ‘niet van buitenaf en niet van binnenuit’. Een heldere constatering: Goethe werd – anders dan de joodse Canetti – niet vervolgd, en werd niet of nauwelijks geplaagd door de waanzin.

De twintigste-eeuwse Canetti had de gruwelijkheid van de machinale oorlog leren kennen: de rassenhaat, de beestachtige wreedheid van de moderniteit. Hij zette de negentiende-eeuwse Goethe, voor wie dieren contrasteerden met de verheven mens, schaamteloos op zijn plek.

In de zelfverklaarde ‘hond-schrijver’ Canetti verscholen zich vele dieren. Hij was een man van zijn tijd die Freud en Nietzsche had kunnen lezen en die de onpeilbare driften van zijn onderbewuste onderkende.

In Goethe verscholen zich waarschijnlijk ook dieren, maar die zijn er nooit uitgekropen. Hij hield ze op afstand, opdat hij niet van gedaante kon verwisselen. Hond worden was hem een nachtmerrie.

De boksers scharrelen verder, ook voor deze rashonden is het zondag. Ik zie in de verte hoe een van de twee zich met een dromerige en geeuwende blik laat zakken in een polletje gras en zich ontlast. De baas met de hondenkop ritst een plastic zakje (met hondenpootjesprint) af van een rolletje, gaat door de knieën en ruimt de drol op. Dit is Wassenaar.

Als een lakei loopt hij achter zijn honden aan, en draagt hun poep.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Joseph Roth – Leviathan 3

(eerst deel 1 lezen)

2

Hij had arme en rijke clientèle, vaste en toevallige. Onder zijn rijke klanten waren twee boeren uit de omgeving van wie er een, Timon Semjonowitsj, hop verbouwde en ieder jaar goede zaken deed als de graanmakelaars uit Neurenberg, Saaz en Judenburg langskwamen. De andere boer heette Nikita Ivanovitsj. Hij had niet minder dan acht dochters, die achter elkaar trouwden, en die allemaal koralen wilden. De gehuwde dochters – het waren er tot dan toe vier – kregen amper twee maanden na het huwelijk kinderen – en dat waren wederom dochters – en ook deze hadden hadden koralen nodig; zelfs de baby’s, om het boze oog af te wenden. De leden van deze twee families waren de meest vooraanstaande gasten in Nissen Piczeniks huis. De dochters van deze beide boeren, hun kleinkinderen en schoonzonen, schonk de handelaar de goede schnaps die hij in zijn kist bewaarde, een zelfgemaakte schnaps gestookt met mieren, gedroogde paddenstoelen, peterselie en Duizendguldenkruid. De andere regelmatige klanten moesten genoegen nemen met een gewone, gekochte wodka. Want op deze plek werd geen koop gesloten zonder een drankje. Klant en handelaar dronken, opdat de transactie zowel voordeel als zegeningen op zou leveren. Er lag ook in hoopjes tabak in het huis van de koraalkoopman, voor het raam, bedekt met vochtig vloeipapier zodat het vers zou blijven. Men kwam namelijk niet naar Nissen Piczenik als naar een winkel, om gewoon iets te kopen, ervoor te betalen en dan te vertrekken. De meeste klanten hadden een lange reis gemaakt, en dus waren ze niet slechts klanten, maar vooral te gast bij Nissen Piczenik. Hij bood ze iets te drinken aan, te roken en soms te eten. De vrouw van de koopman kookte boekweit met uien, borsjt met room, ze grillde appels, aardappelen en in de herfst pofte ze kastanjes. De klanten waren dus niet slechts klanten, maar ook te gast in het huis van Piczenik. Soms zongen de boerinnen mee met de rijgsters terwijl ze snuffelden naar een geschikt koraal; ze zongen samen, en zelfs Nissen Piczenik begon in zichzelf mee te neuriën; en zijn vrouw tikte in de maat met de lepel op het fornuis. Als de boeren van de markt of uit de herberg kwamen om hun vrouwen af te halen en hun aanwinsten te betalen, moest de koraalkoopman ook met hen schnaps of thee drinken en een sigaretje roken. En elke goede klant kuste de handelaar als was hij zijn broer.

Want als we eenmaal met iemand iets gedronken hebben, is ieder goede en redelijke kerel onze broeder en elke vrouw onze zuster – en er is geen onderscheid meer tussen boer en handelaar, jood en christen; en wee degene die het tegenovergestelde zou beweren!

3

Elk nieuw jaar werd Nissen Piczenik echter ontevredener met zijn rustige leventje, zonder dat iemand in het stadje Progrody dat doorhad. Zoals alle joden ging de koraalkoopman twee keer daags, ‘s ochtends en’ s avonds naar de synagoge, vierde de feestdagen, vastte op vastendagen, gordde gebedsriem- en mantel om, wiegde met zijn bovenlijf, sprak met de mensen, praatte over politiek en de Russisch-Japanse oorlog, over alles wat in de kranten stond en alles wat de wereld bezighield. Maar het verlangen naar de oceaan – vaderland der koralen – woonde in zijn hart, en uit de kranten die twee keer per week Progrody bereikten, liet hij zich, daar hij niet lezen kon, het eerst voorlezen wat maar enigszins maritiem nieuws was. Net als over koralen had hij heel bijzondere opvattingen over de zee. Hij wist dat er veel zeeën in de wereld waren, maar de enige echte zee was die je moest oversteken om naar Amerika te komen.

Op een dag gebeurde het dat de zoon van de lakenhandelaar Alexander Komrower, die drie jaar geleden bij de marine was gegaan, voor een kort verlof thuiskwam. De koraalkoopman had nog niet gehoord over de terugkeer van de jonge Komrower of hij stond al op zijn stoep en begon te vragen naar de geheimen van schepen, water en wind. Waar iedereen in Progrody ervan overtuigd was dat de jonge Komrower zich uit domheid naar de gevaarlijke oceanen had laten slepen, beschouwde de koraalhandelaar de matroos als een begaafde jongen die de eer was toegevallen en die zo gelukkig was tot op zekere hoogte vertrouweling, ja in zekere zin familie van het koraal te zijn geworden. En de vijfenveertigjarige Nissen Piczenik liep urenlang arm in met de tweeëntwintigjarige Komrower over het stadsplein. – Wat wil hij toch van Komrower? – vroegen mensen zich af. – Wat wil hij van mij? – dacht ook de jongen.

Tijdens het gehele verlof dat de jongeman in Progrody doorbracht, week de koraalhandelaar nauwelijks van zijn zijde. De vragen van de oudere man kwamen op de jongen nogal wonderlijk over:

‘Kun je de bodem van de zee zien met een telescoop?’

‘Nee’, zei de matroos, ‘met de telescoop kijk je alleen in de verte, niet in de diepte.’

‘Kun je’, vroeg Nissen Piczenik verder, ‘als je een matroos bent, je op de bodem van de zee laten vallen?”

‘Nee,’ zei de jonge Komrower, ‘maar als je verdrinkt, zink je waarschijnlijk naar de bodem van de zee.’

‘Kan de kapitein het ook niet?’

‘Zelfs de kapitein kan het niet.’

‘Heb je al eens een duiker gezien?’

‘Een paar keer’, zei de matroos.

‘Komen de dieren en planten van de zee soms naar de oppervlakte?’

‘Alleen de vissen en de walvissen, die eigenlijk geen vissen zijn.’

‘Vertel eens’, zei Nissen Piczenik, ‘hoe ziet de zee eruit?’

‘Ze zit vol water’, antwoordde de matroos Komrower.

‘En is het zo weids als een groot land, een uitgestrekte vlakte dus, waarop geen huis staat?’

‘Het is zo groot – en nog veel groter!’, zei de jonge matroos. ‘En het is wat je zegt: een enorme vlakte, en hier en daar zie je een huis, maar dat is heel zeldzaam, en het is helemaal geen huis, het is een schip.’

‘Waar heb je die duikers gezien?’

‘Er zijn duikers’ – zei de jongen – ‘bij de marine. Maar ze duiken niet om te vissen op parels of oesters of koraal. Het is een militaire oefening, bijvoorbeeld in het geval dat een oorlogsschip zinkt en je waardevolle instrumenten of wapens naar boven moet halen.’

‘Hoeveel zeeën zijn er eigenlijk?

‘Ik zou het niet weten,’ antwoordde de matroos, ‘we hebben het op de opleiding gehad, maar ik lette niet op. Ik ken alleen de Baltische Zee, de Oostzee, de Zwarte Zee en de grote oceaan.’

‘Welke zee is het diepst?’

‘Dat weet het ook niet.’

‘Waar worden de meeste koralen gevonden?’

‘Ook dat weet ik niet.’

‘Hm, hm, zei de koraalkoopman Piczenik, ‘jammer dat je dat allemaal niet weet.’

(hier verderlezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Michaël Van Remoortere
    Michaël Van Remoortere

    Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceert essays, verhalen en gedichten in een aanzienlijk aantal tijdschriften. Daarnaast maakt hij ook theaterperformances en installaties. Momenteel werkt hij aan de gedichtenbundel mythomaniën en de roman Autodafe.