Spiegelen

Het klosje garen, klosje band en de schaar worden weerspiegeld door het glanzende tafelblad naast de vrouw met de sigaret in haar rechterhand. Toepasselijk bij een boek dat, onder meer, is gepreoccupeerd met spiegels en spiegelen*. De Nederlandse studente Fie wil niet op haar moeder lijken – op een bepaald moment lezen we zelfs dat ze geen zin heeft om tijdens het Skypen een, in psychologische zin, gespiegeld gesprek met haar te voeren (p.74) – maar besluit uiteindelijk wel de rol van Mathilde, een vroegere geliefde van haar professor Olivier, over te nemen. De gele letters waarin de titel  – De hemel boven Parijs* – op het voorplat staat geschreven doen het al vermoeden en auteur Hofstede flikt het ook echt:  de roman loopt  – voor de belangrijkste betrokkenen – goed af. Dit sterke debuut zoekt eerder aansluiting bij de traditie van het Literaire Existentialisme* dan bij het Postmodernisme of Post-Postmodernisme.

De vader van Riad Sattouf – in het autobiografische L’ arabe du futur – worstelt ook met de vraag wat hij wel of niet moet spiegelen of voorspiegelen. Is hij een Arabische Fransman of een Franse Arabier? En wat betekent dat voor de opvoeding van zijn zoon? Abdel-Razal komt uit een primitief dorp, uit een religieus gezin en is de enige in zijn familie die heeft leren lezen en schrijven. Met Kadhafi en Nasser deelt Abdel een pan-Arabisch ideaal. Arabieren zijn, in zijn ogen, kwezels die moeten worden gesticht verlicht.

Abdel-Razak ontmoet zijn toekomstige vrouw Clémentine, die uit Bretagne komt, aan de Sorbonne, in Parijs. De twee krijgen eerst een relatie, dan een zoontje, Riad (1978). Abdel wordt universitair docent in Tripoli, in het Libië van Mouammar Kadhafi. Wonen is gratis in de heilstaat, het eten wel matig, niet gevarieerd. Clémentine verveelt zich in Tripoli. In 1982 vertrekt het gezin naar Bretagne – en verhuist kort na de geboorte van Zoon Twee naar Syrië om zich te vestigen in Ter Maaleh, het geboortedorp van Abdel dat op 7 kilometer afstand van Homs ligt.

Iedereen zit binnenshuis altijd op de grond, de mannen gescheiden van de vrouwen. Iedere dag schalt de oproep tot gebed over de daken. Dieren worden wreed behandeld, opgehangen misdadigers bungelen vol in het zicht. De straten zijn vies, de bevolking is arm. Franse tijdschriften worden gecensureerd. Zodra Abdel thuiskomt van de universiteit verruilt hij zijn pak voor een djellaba.

Moet Abdel-Razak zijn zoon nu wel of niet verzen uit de koran uit het hoofd laten leren? Riad – door wiens ogen we het verhaal van L’arabe du futur volgen – maakt vriendjes en vijandjes in Syrië. Hij ziet ertegenop om naar school te gaan. Als Abdels gezin, tot opluchting van Riad, in de zomer naar Frankrijk vertrekt, denkt het jongetje dat dat voorgoed is. Maar het blijkt alleen voor de vakantie te zijn. Op de laatste pagina van het boek stapt het gezin weer op het vliegtuig. Riad moet weer naar Syrië, naar school…

Je zou het niet zeggen nu ik alles zo humorloos navertel, maar L’arabe etc. is een heel warm en geestig beeldverhaal. Een arbitraire, particuliere verzameling anekdotes is het eigenlijk – wat het geheel sterker maakt dan wanneer er een dwingend narratief verband zou zijn aangebracht. Net als in de werkelijke wereld is het uitbreken van een oorlog in dit verhaal net zulk groot nieuws als de mededeling dat er een kind komt.
Tu aimerais avoir un petit frère pour jouer avec toi?
Hein?
Papa et Maman vont avoir un autre bébé, comme toi! Tu pourras jouer avec lui!
Non merci.

futurSattouf is goed in het weergeven van het intieme leven van een gezin. Samen eten. Samen televisiekijken. Op de grond spelen. Met een stok de vruchtjes uit een moerbeiboom gooien. Vader Abdel kan niet tekenen – en ontkent dat – hij rooft eieren uit nesten. Hij vindt het niet prettig als zijn vrouw werkt en doet geregeld vrouwonvriendelijke uitspraken; bovendien is hij een racist en een antisemiet. Maar: hij is de vader van Riad. En uit iedere tekening van het gezin en van Abdel spreekt liefde. Hoe aandoenlijk Riad zijn vader tekent telkens als die met een wijsvinger over zijn neus wrijft omdat hij weer eens is vernederd!

De graphic novel – dik papier, genaaide katernen, flappen – is zo groot dat je soms het gevoel hebt dat je gezellig bij Sattouf thuis in z’n tekenblok zit te bladeren. Dat komt ook door zijn sympathieke Do It Yourself stijl, trouwens.

Het boek van Sattouf loopt – net als de roman van Hofstede – goed af. Voor de lezer in dit geval. Met de belofte op een vervolg: à suivre.

———-
Soundtrack:  ‘I’m the teacher teachin’ those that lack what I be teachin‘ –  Poor Righteous Teachers:  Holy Intellect.

Volgende week:  via Gent naar Den Haag.

Noten

*Als Fie tijdens het hardlopen door Parijs verdwaalt is het dankzij de kunst – street art – dat ze haar oriëntatie hervindt: ‘Toen, eindelijk, vond ze iets terug, een graffiti van een grijnzende kop zonder tanden. Hier ergens was het.’ (p.197). In de ogen van Hofstede heeft kunst, geloof ik, een vormende, sturende, voorspiegelde kracht.

*Hofstede kiest haar kleuren niet toevallig. Wie op pagina 209 leest dat een meisje een gele jas en een rode muts draagt, vermoedt een toekomst voor Olivier (rode trui) en Fie (mosterdgele sjaal).

*Ik bedoel: de protagonisten stellen een daad.

In de Oorshop

Twintig winters wereldliteratuur

Deze week verschijnt Tirade 457, de Writers Unlimited Special 2015. Hieronder, bij wijze van nadere aankondiging, het redactioneel van onze gastredacteur Judith Uyterlinde. Writers Unlimited duurt van 15 tot en met 18 januari 2015. In 2014 verscheen de eerste Tirade Writers Unlimited Special, Tirade 452.

Twintig winters wereldliteratuur

Een jaar geleden zag de eerste Tirade-Writers Unlimited Winternachten Festivalspecial het licht. Dat beviel zo goed dat we het dit jaar nog een keer doen. De vrucht hiervan hebt u nu in handen: een gevarieerd nummer met bijdragen van schrijvers, dichters en tekenaars uit binnen- en buitenland, die tenminste één ding met elkaar gemeen hebben: allemaal zijn ze in januari 2015 te gast bij de feestelijke jubileumeditie van ons internationale literatuurfestival, dat twintig jaar geleden werd opgericht door Ton van de Langkruis.

We openen deze special met een primeur: een voorpublicatie uit de nog onvertaalde roman van de bekende Israëlische schrijver David Grossman. In dit boek gooit Grossman de humor in de strijd: humor als wapen en als schild, maar ook als levenselixer. Achter de harde grappen van zijn hoofdpersoon – een stand-up comedian – gaat een pijn schuil die Grossman suggereert zonder deze te benoemen, maar die steeds schrijnender voelbaar wordt. Grossmans onmogelijke zoektocht naar dat wat niet in taal te vangen is maar ook niet onbenoemd kan blijven stond eerder centraal in ‘Uit de tijd vallen,’ waarin hij al schrijvend zijn verloren zoon probeert terug te vinden. Toef Jaeger wijdt een analyse aan dit boek, waaruit Grossman tijdens het festival voordraagt en dat centraal staat in de leesclub live van Wim Brands.

Speciale aandacht verdienen de in Nederland nog onvertaalde schrijvers als de Indonesische Dinar Rahayu met een mythisch verhaal over een verkrachting, de Egyptische Muhammad Aladdin die de liefde voor een leren jack bezingt en de Poolse Witold Szablowski, rond wiens werk we tijdens het festival een vertaalwedstrijd organiseren.

Wel eerder vertaald maar hier nog relatief onbekend zijn de sprankelende Nii Ayikwei Parkes – met een vrolijk verhaal over een trouweloze Afrikaanse vader – en Jennifer Clement, auteur van de indrukwekkende roman ‘Gebed voor de vermisten.’ Zij situeert haar verhaal in haar woonplaats Mexico-stad, ‘in de tijd voordat het vinden van afgehakte hoofden en handen dagelijkse kost was, toen je nog uit naam der liefde kon worden vermoord’. Net als bij Maaza Mengiste, die een verhaal schrijft over een ontvoering van een Ethiopisch meisje in Libië, gaat bij Clement oog voor maatschappelijk onrecht hand in hand met een verfijnd en beeldend taalgebruik. Een andere literaire ontdekking vormt het werk van de Oostenrijks-Japanse Milena Michiko Flasar, wier verrassende debuutroman tijdens het festival in vertaling verschijnt.

In dit nummer staan ook bijdragen van gevestigde schrijvers als Adriaan van Dis, met ongepubliceerd voorwerk voor zijn recente roman ‘Ik kom terug,’ Louise Fresco met een mijmering over verloren idealen en Stefan Hertmans, internationaal doorgebroken met ‘Oorlog en Terpentijn’ maar in Nederland minder bekend als dichter. Voor dit nummer leverde hij een nog niet eerder gepubliceerd gedicht: een waar loflied op de verbeelding. Ook de aanstormende jonge dichters Maarten van der Graaff en Hanneke van Eijken schreven op speciaal verzoek een bijzonder geslaagd gedicht.

Nieuwe Nederlandse prozaschrijvers in dit nummer hebben zich door het festivalthema ‘Thuis’ laten inspireren tot persoonlijke bespiegelingen over je al dan niet thuis voelen: in je lichaam (Bregje Hofstede), in een huis (Mira Feticu) of in een land (Shantie Singh). ‘Thuis is de wereld van de verbeelding, waarin alles opgebouwd en gesloopt kan worden met de snelheid van de gedachte,’ schrijft debutante Shantie Singh.

Dat laatste wordt levendig geïllustreerd door schrijver en Tiraderedacteur Martijn Knol, die zijn fantasie de vrije loop laat in een verhaal over een levensgevaarlijk bezoek aan een liederlijk muziekfestival. Alfred Schaffer tenslotte doet er nog een schepje bovenop in zijn persoonlijke tirade tegen de dodelijk saaie solo in de pop- en rockmuziek.

Gelukkig is ons literatuurfestival na twintig jaar nog springlevend en allesbehalve saai. We houden de vinger aan de pols van de tijdgeest en luisteren samen met u naar de hartenklop van de literatuur en de taal van de verbeelding. Waarvan akte in deze Tirade-special.

Judith Uyterlinde

Programmeur van het Writers Unlimited Winternachten festival Den Haag

—————–

Foto: Charles Atlas® under license from Charles Atlas, Ltd. Ontwerp: Eindeloos

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Formidable

“Hé!”

Ik liep juist door het smalle steegje, een auto breed en vijftig meter lang, dat de afsnijroute vormt tussen mijn voordeur en de metrohalte, en dat me altijd angstig maakt: nauwelijks ramen, weinig mensen, geen ontsnappingsroutes.

De stem kwam van een lange, zwarte, bedreadlockte man, die op de hoek van het straatje tegen de muur leunde. De truien die hij laag over laag had aangetrokken kleefden onder een gezamenlijke vuilkorst aan elkaar. “Hé, Mademoiselle!” riep hij opnieuw. En, toen ik vlug verder liep: “Je ne vais pas vous draguer, promis, juré!

Ik zal u niet versieren hoor, beloofd, erewoord! Die zin frappeerde me zo dat ik de pas inhield en hem aankeek. Het is letterlijk een citaat uit Formidable van de Brusselse zanger Stromae. Toen de zwerver me zag aarzelen en met een lach en een breed armgebaar een stap in mijn richting zette, verdween ik vlug de mond van de metrotunnel in, en ontsnapte door de poortjes die op betaling opengaan.

Tijdens de rit naar mijn werk – langs Brouckere, Parc, Arts / Loi, Maelbeek, haltes waar de metro zich vult met ontheemden van de chique soort, ook op weg naar hun hydraulische bureastoelen en hun bloempotten met Spathiphyllum in de Europese buurt – dacht ik aan die reflex van herkenning. Ik verzon dramatische hartekreten die de zwerver me ook had kunnen toevoegen – “Ik heb geen geld, ik heb geen onderdak en het wordt min vijf vannacht, help mij” – en die me minder zouden hebben geraakt dan die ene strofe. We deelden een culturele code, en onmiddelijk hoorden we zodanig tot dezelfde groep dat ik me wél aantrok wat hij zei. Dat hij voldoende ‘iemand zoals ik’ werd om me over hem te willen ontfermen.

De clip bij Formidable is geheel opgenomen met verborgen camera. De zanger, die acteert dat hij beschonken is, zwalkt over straat in één van Brussels beste buurten. Hij wordt genegeerd of bekeken en uitgelachen; een enkeling filmt hem. Het lied dat de man met de dreadlocks mij citeerde gaat, kortom, juist over de kloof tussen ons, gewone mensen met onze zaakjes op orde, en de dronken schooier die lallend langs ons zwalkt als we op de tram wachten: de dronkelap die gisteren nog net als wij was, maar met wie vandaag niemand nog wil praten. “Pour les mecs comme moi, vous avez autre chose à faire, hein. Vous m’auriez vu hier, j’étais formidable.”

Een snipper gedeelde cultuur is dus genoeg om een touwbrug over die kloof te slaan, dacht ik, en ik bewonderde de humor en de superieure ironie van mijn zwerver, zoals ik hem in gedachten al noemde. Als hij er straks nog was, zou ik hem mijn maaltijdcheques geven, dacht ik. En wat zou ik doen voor de eerste die mij de Odyssee citeerde, of Zwervers van Knut Hamsun?

Binnen tien minuten waren er twee jonge mannen met kartonnen bordjes (“Ik heb honger”) langsgekomen, en was ik een oude man in slaapzak gepasseerd. Ik ging mijn kantoorgebouw binnen, deed mijn jas uit en gaf mijn Lepeltjesplant water. Misschien, dacht ik, was er wel een verborgen camera. Misschien werd ik ook gewoon versierd door een vagebond. Misschien citeerde Stromae hém.

—————————–

Bregje Hofstede (1988) studeerde kunstgeschiedenis en Frans in Utrecht, Parijs en Berlijn en publiceerde verhalen en essays in Hollands Maandblad, Kunstschrift en Das Magazin. In 2014 verscheen haar romandebuut De hemel boven Parijs. In het komende nummer van Tirade, Tirade 457, vind je nieuw proza van Bregje Hofstede. Bovendien zal zij in januari optreden tijdens de twintigste editie van het Writers Unlimited Festival (Den Haag).

De versleten toekomst

Op nieuwjaarsdag ging ik naar Interstellar, de nieuwe film van Christopher Nolan. Achterovergeleund in een bioscoopstoel in Oost-Berlijn, met een ietwat unheimlich gevoel in mijn maag van nieuwjaarskater en van de goedkope pizza als ontbijt, liet ik deze lekker megalomane ruimtepioniersfilm over mij heen komen, en begon mijn eerste dag van het jaar veelbelovend inspirerend*.

Interstellar is een science fiction in de ware zin van het woord. Wetenschappers zijn de helden (en de slechteriken). Het verhaal balanceert continu op de grens van wat je nog kunt begrijpen of volgen. En een van de belangrijkste inspiraties van de film is het, (eveneens moeilijk te bevatten) concept uit Einsteins relativiteitstheorie, dat tijd relatief is**. De ruimtereizigers uit Interstellar bezoeken bijvoorbeeld een planeet waar elk uur aanwezigheid gelijkstaat aan zeven jaar op aarde. Geen prettige gedachte voor protagonist Cooper, een vader wiens kinderen thuis zitten te wachten op zijn terugkomst. Als Cooper na een mislukte missie op deze planeet, later dan verwacht naar het ruimtestation terugkeert, is zijn collega grijs geworden. ‘Waar bleven jullie?’, zegt hij. ‘Ik heb 23 jaar gewacht.’ Cooper bekijkt vervolgens videoboodschappen die zijn kinderen hem stuurden, die inmiddels zelf volwassen zijn geworden, kinderen hebben gekregen. Neem een pakje zakdoekjes mee als je op ruimtereis gaat.

Nolan moet zich voor het maken van deze film hebben onder meer hebben laten inspireren door George Lucas,  de bedenker van het principe van the used future (wat een geweldige term, hoe kan het dat nog steeds geen band bestaat met deze naam?). Lucas was de eerste die de toekomst afschilderde als iets dat modern is en toch onderhevig aan slijtage. De Millenium Falcon bijvoorbeeld, het ruimteschip van Han Solo in de Star Wars-films is steeds kapot, en heeft een flinke schop tegen het bedieningspaneel nodig, voordat hij naar topsnelheid kan overschakelen. Ook Interstellar speelt zich af in een toekomst die oud is, en behoorlijk versleten. Geen enkele vooruitgang is te bespeuren, enkel afbraak sinds de dag van vandaag. Nolan bedacht, eerder dan een used future, een degraded future. De aarde is veranderd in een gortdroge spookwereld, die wordt geteisterd door erosie en zandstormen. De auto’s, de drones, de mensen en zelfs de NASA-stations zijn oud, en hoesten van het rondwarende stof. Bovendien lijden de laatste bewoners honger omdat een woekerende schimmel de meeste gewassen heeft vernietigd. Het enige lichtpuntje voor de kijker lijken korte fragmenten van mensen die  – nog verder in de toekomst – terugblikken op voor-hen-het-verleden/voor-ons-de-toekomst, en die dingen zeggen als: ‘Er was overal stof. We dekten de tafels met de borden ondersteboven, omdat er anders te veel stof op zou liggen tegen de tijd dat we gingen eten.’ Kennelijk is het op een dag toch beter geworden.

Vannacht zag ik opeens een mooi promotieonderzoek voor me naar het verband tussen economische conjunctuur en de afschildering van de toekomst in films. Het Amerika van 1975 waarin Lucas begon aan zijn eerste Star Wars-film was, evenals het nu, getroffen door economische teruggang (denk ook aan 1984 dat vlak na WO2 werd geschreven). Daar tegenover staan films als 2001: a Space Oddyssey (uit 1968) en AI van Spielberg (uit 2001) die de toekomst portretteren als een glanzende wereld vol goedgeklede mensen die champagne drinken in gestileerde ruimtestations, en die beiden werden geschreven in tijden van grote, (langdurige) economische vooruitgang. Kennelijk is het idee dat je kinderen het beter of slechter zullen hebben dan jij, voer voor een toekomstbeeld dat glorieus is of juist zwart als roet. Interstellar herinnert ons er in die zin ook aan dat in 2015 de economie weer aantrekt zodat we binnenkort weer over de toekomst kunnen denken als iets waar we reikhalzend naar uitkijken.

 

* Vriendin Phuc leerde me dat in Vietnam de eerste dag van het jaar geld als miniatuur van het jaar dat je te wachten staat. Lig je de hele nieuwjaarsdag in bed (afhankelijk van wat je daar precies doet), dan staan je niet veel avonturen te wachten (of juist wel). Ben je aan het werk op de eerste dag van het jaar dan staat je een ijverig jaar te wachten, etcetera etcetera. Maar wat als je op nieuwjaarsdag een space-pioniersfilm kijkt? Staan mij ruimtereizen voor de boeg? En al die andere mensen in de bioscoopzaal ook?

** Vriend/natuurkundige Timo probeerde me ooit uit te leggen  (en ik probeer dat nu te reproduceren) dat je de relativiteit van tijd waarneembaar zou kunnen maken als iedereen een apparaatje bij zich zou hebben dat bestond uit twee tegenover elkaar liggende spiegels waartussen een lichtstraal (verticaal) heen en weer kaatst. Dit zou als twee mensen direct tegenover elkaar stilstaan zichtbaar zijn als een rechte streep licht. Echter, als iemand je (bijv. met een trein) voorbijgaat, terwijl jij stilstaat, zou zijn lichtstraal er voor jou uitzien als een driehoek, terwijl het voor hemzelf nog altijd een rechte streep blijft, en de werkelijk afgelegde tijd en afstand van het lichtstraaltje gelijk is. Er is dus een verschil in de waarneming van tijd die verband houdt met de snelheid waarmee je je voortbeweegt. Wie stilstaat leeft, geloof ik, korter. De tijdswinst is overigens niet zo groot als de ene persoon met de fiets rijdt en de andere persoon te voet. Zelfs een tripje naar de maan zet schijnbaar nog niet echt zoden aan de dijk. Maar mochten we ooit manieren vinden om op lichtsnelheid te reizen, en via wormgaten naar andere sterrenstelsels, dan kunnen dit schijnbaar jaren worden. Ik ben bang dat ik nu de aandacht van mijn lezers heb verloren, maar het is dan ook het einde van dit veel te lange blog.

‘Zo wil ik eindigen: als een oude man die notitieboek na notitieboek vult…’

Vorige week publiceerden we hier deel V van de correspondentie Gerrist-Brands, Brands-Gerrist. En vandaag deel VI:

 

Annemieke Gerrist TwitterprofielfotoDag Wim,

Iemand zei me ooit dat je mensen kan indelen naar landschappen: zee, bergen, bos. De zee spreekt me het meeste aan, omdat ik er zo gelukkig van word. Ik weet niet hoe het werkt, maar het is zo.

Toen ik werkte aan het huis aan zee had ik vanuit drie ramen zicht op de zee. Ik wilde erover schrijven en tekenen. Dan ging ik naar buiten, dijk op, dijk af, en nam foto’s van het water. Weer terug, en dan zat ik achter mijn beeldscherm te kijken naar foto’s van de zee. Ik kreeg er maar geen grip op.

Ik denk altijd aan het verband dat de zee maakt: hoe het water alle landen op de wereld aanraakt. Dat duizelt me. Het lukte me daar niet om iets te maken. Ik heb bij de zee alleen maar beelden verzameld. Ik kan trouwens bijna nooit ter plekke, tijdens een ervaring werk maken. Altijd achteraf.

Als ik poëzie schrijf, raak ik in een vreemde staat van zijn. Een soort afwezigheid. Alsof mijn hersenen in mijn vingers zitten. Als ik teken, heb ik het idee dat ik met mijn hand denk.

Waar begint het schrijven bij jou?

Hartelijke groet,

Annemieke

——————————

Wim Brands TwitterprofielfotoDag Annemieke,

Over tekenen gesproken: dat zou ik graag willen kunnen, misschien dat ik les ga nemen. Maar eerst wil ik me me bekwamen in de veldbiologie. Geen idee waar ik de tijd vandaan ga halen maar ik vind het idee dat ik af en toe denk ‘eigenlijk had ik bioloog moeten worden’ niet te verdragen en Tijs Goldschmidt die ik onlangs op straat sprak verzekerde me dat hij me wel in contact kan brengen met biologen die werken met mensen  die voor hen veldstudies verrichten.

Zo wil ik eindigen: als een oude man die notitieboek na notitieboek vult met aantekeningen over buizerds.

Soms verbeeld ik me trouwens dat mijn schrijven een vorm van biologie is.

Dat ervaar ik bij voorbeeld sterk als ik een gedicht voor een Eenzame Uitvaart moet schrijven.

Er sterft iemand die je niet kent, binnen een paar dagen moet je een gedicht over hem of haar schrijven. Maar wat? Er daalt altijd een enorme rust in me neer als ik aan zo’n klus begin.

Eerst vlooi ik rustig door de kaartenbak die mijn geheugen is. Ik bekijk beelden, herinner me regels die er bijhoren, alsof ik verslagen van oude tochten herlees.

En dan ga ik schrijven.

Ik spreek de gestorvene toe, gebruik gegevens uit de kaartenbak.

Hoe minder ik nodig heb hoe beter.

Soms dient zich een vondst aan.

Die verwijder ik altijd.

Als tekenaar zou ik dat wat ik zag in een paar lijnen willen vangen. Waarbij ik ook vrede heb met wat er misgaat. Ken je het werk van Saul Steinberg? Briljant is het, echt tekenen kon hij intussen niet. Zo bedacht hij voor de The New Yorker ooit een scene waarin je twee mensen in een bed ziet liggen terwijl er een man achter het bed staat.

Alleen die man achter het bed leek meer op een zeehond. En met die fout deed Steinberg dan weer zo zijn voordeel dat het een onnavolgbare cartoon werd,

vrgr

Wim

————————–

Annemieke Gerrist (1980) is dichter en beeldend kunstenaar. Wim Brands (1959) is dichter en radio- en televisiemaker bij de VPRO. De jongste Tirade-publicatie van Gerrist vind in je Tirade 454, die van Brands in Tirade 455.

In voorbereiding: Gerrist-Brands, Brands-Gerrist, deel VII.

Auteursportretten: Twitterprofielfoto’s.

Jaargang 59

De 59e jaargang van Tirade is… geopend!

Vanaf volgende week te koop in iedere serieuze boekhandel en te bestellen via de Oorshop:  de Tirade Writers Unlimited Special 2015.*

Wordt snel vervolgd…

TiradeUnlimited.

 

 

 

 

 

*Ontwerp voorplat: Emiel Efdée. Illustratie: Michaël Olbrechts.

 

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.