Vorige week zaterdag ging ik naar een tentoonstelling. Dat voelde nogal onnatuurlijk, want ik ga bijna nooit naar een tentoonstelling. Eigenlijk alleen als een bevriende kunstenaar ergens exposeert en er een openingsborrel wordt georganiseerd. Aangezien ik maar twee bevriende kunstenaars heb komt dat niet zo heel vaak voor.
Even daarvoor had ik met een bevriende hypotheekanalist afgesproken in café De Engelbewaarder. De hypotheekanalist bestelde oesters en twee bier, pakte van de bar een gekookt ei en haalde van achterin de ruimte een schaakbord. Hij vertelde dat een collega van hem die nacht bij hem op de bank had geslapen, omdat die collega ergens in Westland, tussen de tuinbouwbedrijven woonde. Aan het begin van de ochtend werd hij ineens wakker door een vreemd geluid. Hij richtte zich op en zag toen zijn collega, gekleed in alleen een onderbroek, urineren in zijn (lege) inloopkast. Interessant genoeg besloot hij er niets van te zeggen. Hij ging weer liggen en draaide zich om. Toen hij een paar uur later nog eens wakker werd was de collega verdwenen en hing er een zure lucht in zijn appartement.
Dit vertelde hij terwijl hij me schaakmat zette. Met een zelfgenoegzaam lachje begon hij zijn eitje te pellen. De oesters waren al op. Het werd tijd om weer weg te gaan. We liepen het café uit, sloegen de Zandstraat in en stonden even later voor de ingang van de Zuiderkerk.
In de kerk bleek een tentoonstelling te zijn van enkele schilderijen en tekeningen van Jean-Paul Franssens. Op 19 juni was het precies tien jaar geleden dat deze schilder, schrijver, librettist en dichter overleed. Ter gelegenheid daarvan is er een boek verschenen met daarin tekeningen en fragmenten uit zijn literaire oeuvre en bijdragen van onder meer A.F.Th. van der Heijden, Peter van Straaten, Remco Campert en Connie Palmen. En ter gelegenheid van Franssens’ tiende sterfdag werd ook deze expositie gehouden.
Terwijl de hypotheekanalist vroeg wat een librettist was, gingen we naar binnen. Op het podium onder het orgel was een amateurorkest aan het repeteren. Iets van Bach, geloof ik. De hypotheekanalist en ik zijn uiteindelijk meer dan een uur in de kerk gebleven. Buiten regende het en de druppels kletterden tegen de ramen. Wij luisterden naar de muziek en keken naar de kunstwerken van Franssens, waarvan ik overigens vooral de kleinere tekeningen bijzonder mooi vond. Tegen de muur hingen drie columns van Franssens die hij ooit voor de achterpagina van NRC Handelsblad schreef. Wat een originele en vermakelijke schrijver, dacht ik toen ik ze uit had. De hypotheekanalist was het met me eens. Acht jaar geleden heb ik tijdens een autorit naar Zuid-Italië Franssens’ briefwisseling met A.F.Th. van der Heijden gelezen, Ik heb je nog veel te melden, en toen dacht ik hetzelfde. Ik weet nog dat ik in die briefwisseling begon uit belangstelling voor Van der Heijden maar steeds meer gefascineerd raakte door de brieven vol mooie en/of smerige anekdotes van Franssens. Zo beschrijft hij in een van die brieven dat hij naar de wc ging op een balkon en toen ‘van boven tot onder [werd] volgescheten’ door iemand die een verdieping hoger met dezelfde handeling bezig was.
Een tamelijk ongeloofwaardig verhaal maar zeker de moeite waard om te lezen.
Vlak voordat we de Zuiderkerk uit gingen, bleven we nog even naar de muziek luisteren. ‘Ik zou ook wel in een amateurorkest willen,’ zei ik.
‘Je speelt alleen geen instrument,’ zei de hypotheekanalist. ‘En bovendien ben je volkomen amuzikaal.’
‘Oké, daar heb je een punt,’ zei ik.
Het regende niet meer. We liepen naar buiten en zochten het huis waar Franssens vroeger woonde. Een van zijn boeken gaf hij als titel zijn adres mee: Zuiderkerkhof 1. We keken naar de nummers op de huizen die in een cirkel rond de kerk stonden. Nummer 1 bevond zich naast de poort die naar de Sint Antoniebreestraat leidde. Achter het raam hing een foto van Jean-Paul Franssens.
De laatste lach – Groeten uit Harkdorp (II)
Ik smijt het portier van mijn Jeep dicht, steek een Camel op en volg Eelco de wei in. Zij aan zij lopen we door het hoge gras. Bij iedere stap slaan de ritssluitingen van mijn laarzen zacht tinkelend tegen de leren schachten – het gerinkel van sporen. Hoog boven ons drijven wolken over.
Bij het beest van mijn keuze, een kolossale, volgroeide Blonde d’Aquitaine, trek ik m’n gun uit m’n schouderholster en zet de loop op haar prachtige, krachtige, onverzettelijke kop. De snuivende ademhaling van de kudde. Het knappende geluid waarmee rundertongen gras van de wei scheuren. Het koebeest weet wat er gaat gebeuren – maar ze blijft staan, gefixeerd door mijn intense, dwingende, hypnotiserende blik. Langzaam laat ik mijn wil van mijn hoofd via mijn hals, schouder, bovenarm, onderarm naar de spieren in mijn wijsvinger stromen. Gestaag meer druk uitoefenen op de trekker.
‘Een wei verderop heb ik ook nog een paar knollen staan,’ zegt Eelco, ‘daar kunnen we zo wel even naartoe lopen.’
Ik draai mijn gestrekte arm een kwartslag en plant de loop van mijn gun op de borst van Eelco, iets rechtsboven zijn borstbeen, ter hoogte van zijn hart.
‘Wat?’
‘Verderop staan ook nog een paar vette knollen. Misschien zit daar ook iets voor je tussen.’
‘…’
Met mijn duim span ik de haan van mijn gun. Eelco begint te lachen.
‘Pas je wel op? Die dingen kunnen zomaar afgaan.’
‘Mijn blaffer blaft alleen als ik dat wil.’
‘Gelukkig.’
‘Dat hangt er vanaf,’ zeg ik en haal de trekker over.
Het schot werpt Eelco meer dan een meter naar achteren – ruggelings landt hij in het gras. En blijft daar liggen.
Ik loop naar hem toe. De kogel heeft zowel zijn overall als zijn borstkas aan flarden getrokken. Met wijd open ogen ligt hij naar de lucht te staren – alsof zijn blik de hemelvaart van zijn uitgetreden geest volgt.
Ik hurk bij het stoffelijk overschot neer. Na een laatste hijs van mijn Camel neem ik de peuk tussen duim en wijsvinger en druk de roodgloeiende punt tegen Eelco’s oogbol. Het sist als een minibiefstuk in een gourmetpannetje.
‘Gij zult mijn naam niet ijdel gebruiken,’ fluister ik terwijl de laatste sigarettenrook mijn mond uitstroomt.
Ik kom overeind.
Er is as achtergebleven op Eelco’s oogwit, de peuk is van zijn gezicht in het gras gerold.
Terwijl ik, de gun nog in mijn hand, naar het lijk sta te staren, voel ik de woede opkomen die je vóór een daad als deze zou hebben verwacht. Bijna mechanisch richt ik mijn gun en begin het magazijn leeg te schieten op Eelco’s stoffelijk overschot. Ik mik op de romp, maar ook Eelco’s armen en benen beginnen zo wild te schokken dat het wel lijkt of mijn gun een defibrilleerapparaat is waarmee ik wijlen Eelco probeer te reanimeren.
Nadat mijn wapen is uitgerookt, sta ik minutenlang te kijken naar de rotzooi die ik heb aangericht. Het is alsof ik in een vuur staar. Boven mijn hoofd worden de wolken talrijker, donkerder.
Het leegschieten van mijn gun heeft me eerder verwilderd dan gekalmeerd… Met de geestdrift van een doorgeslagen vandaal die na een overtreding in de zondagmiddagamateurcompetitie het veld op is gestormd om de arbiter fysiek te kapittelen, begin ik Eelco’s gezicht en schedel kapot te trappen.
Eerst breek ik zijn neus, vervolgens de botten in zijn kin, kaak, jukbeenderen en ik trap net zo lang door tot ook zijn schedel helemaal is gebroken en er van zijn hoofd weinig meer rest dan een platte bloedvlaai. Krak, krak, krak – sop,sop.
Deze haat is zelfhaat.
Want voor zelfhaat heb je als kwaliteitsslager alle reden. Dat kan ik je verzekeren.
Wat is mijn opdracht als (inval)slager?
Leeghoofden een volle maag bezorgen.
Alle bolbuikjes die hier door het dorp waggelen… grotendeels de schuld van het fokking kwaliteitsvlees dat Eelco, mijn broer en ik de mensen voeren… al die honderden kilo’s koe die we door de spijsverteringskanalen van de Harkdorpers hebben gejaagd, moet ik voor straf de hele dag langs m’n winkelruit zien schuifelen… En we blijven stunten met onze prijzen en we blijven proberen de mensen tot meer en meer consumptie te verleiden, want het is eten of gegeten worden in de slagerswereld dus iedere cent is er één… receptjes uitdelen… stukjes worst laten proeven… glimlachen, lulpraatjes aanhoren…
Ik steek m’n afgekoelde gun terug in het schouderholster. Nadat ik me heb uitgerekt en losgeschud, begin ik uitgetrapte tanden te verzamelen en tast ik net zo lang in het gras tot ik alle patronen heb gevonden. De luchtvochtigheid is gestegen, de wind steekt op. Aan een zoom van de wei bewegen populieren.
Ik wikkel het stoffelijk overschot van mijn veehouder in een oude schapenvacht die ik altijd achterin mijn Jeep heb liggen voor het geval ik bij vrieskou ingesneeuwd raak of de mogelijkheid van een amoureuze picknick zich voordoet en sleep hem even later, door het dorp, naar de slagerij.
In het keukentje achter de winkel was ik mijn handen in een royaal stuk regiosoap.
‘Gij zult mijn naam niet ijdel gebruiken,’ fluister ik opnieuw. Daarna werp ik mijn hoofd in mijn nek en begin hysterisch te schateren; het is alsof ik niet zelf lach, maar een vreemde kracht zich van mijn stembanden bedient. De rillingen lopen me over de rug.
Ik drink een paar glazen water en loop naar het raam. Het stortregent. Alsof de goden de laatste restjes Eelco uit de wei willen wegspoelen voor hij wordt vermist. Een paar uur noodweer en dan is alleen het gaspedaal van mijn Jeep nog kleverig van het bloed.
Einde van deze episode.
‘En waar is die Eelco nou?’
‘Verhuisd naar de Foetsieweg nummer 0.’
‘…’
‘De kleine verdwijntruc noemen wij goochelaars dat. Het teruggoochelen wordt een stuk lastiger.’
‘Maar hoe kom je nu aan je slachtvee?’
‘Koop ik bij de vrouw van Eelco. Lekker wijf trouwens.’
Tirade – meedogenloos.
‘Mag ik een suggestie doen voor een soundtrack?’
‘Mmm?’
‘Passenger. Holes in our hearts.’
‘…’
‘Hahaha! Schitterend!’
‘Ja, leuk. Maar nee: de soundtrack voor de hele Hakdorp, ik bedoel Harkdorp serie is en blijft: If you want blood – you got it.’
Volgende week: Haar mailtjes werden wel beantwoord, maar haar liefde niet – tragedie te Rome.
In voorbereiding: Verse eieren – Groeten uit Harkdorp (III)
Inside anekdote: na Groeten uit Harkdorp I en Land* boden zowel Uitgeverij De Sissende Slang áls Uitgeverij De Happende Haai me via mijn literair agent, Paul Zeeprest, een contract aan voor het schrijven van ‘een boekje’ over Harkdorp. Je zult begrijpen dat ik me nog liever laat injecteren met terminale bloedkankercellen – ja hoor, steek de naald maar recht in de hersenstam, druk maar leeg dat reservoir – dan dat ik jou, jullie, hier teleurstel door in te gaan op dergelijke concernverzoeken (maar zo ondiplomatiek heb ik me natuurlijk niet uitgelaten tegenover de betrokken contactpersonen – laten we het alsjeblieft wel een beetje gezellig houden met elkaar!).
En hé… wees nou niet zo overgevoelig om vanwege een klein grapje over KANKER meteen je ‘mening’ te geven in het reactieformulier hierboven/onder, want dan ga ik vanavond op mijn knietjes, handen gevouwen, voor mijn bedje zitten om de Here Jezus te vragen jou voor je gesputter te straffen met Handlepra – en aangezien ik één van Zijn Favoriete Kostgangers Aller Tijden ben, maakt dat de kans groot dat hij mijn gebedje inwilligt en jij de volgende keer dat je weer iets achterlijks wilt intikken opeens naar een toetsenbord met je eigen afgevallen vingers zit te staren. Ja, knul, ja meid… had je je maar met je eigen zaken moeten bemoeien…
Publiek, ik veracht u met grote innigheid, schreef Multatuli. Van mij had ie dat laatste woordje wel mogen weglaten.
‘Ah, Publikumsbeschimpfung… heerlijk!’
‘Graag gedaan. Eikel.’
‘Hahaha! Schitterend, kloothommel.’
Tot volgende week rakkers.
Sjabbatpaaltje
‘Wat maar weinig mensen weten, ook de meeste mensen van de museumtram niet, is dat de joden…’ begon de oude trambestuurder plotseling toen we even stilstonden.
Ik zat me juist te verbazen over de reclameopschriften in de honderd jaar oude tram. Personeel werven ging destijds nog recht voor z’n raap, met kreten als ‘Meisjes! Komt werken bij Verkade!’. Stel je dat nu eens voor: ‘Jager zoekt hertjes voor het nieuwe Rijks’. Vervolgens viel mijn oog op de briljante tekst ‘Ziet u iemand staan voor wie dit bezwaarlijk is, bied hem dan uw zitplaats aan!’ en wilde ik de ouwe baas bijna mijn zitplaats afstaan.
‘Met de sjabbat sluiten ze Mokum, de stad, zoals ze Jeruzalem afsluiten.’ Hij legde uit dat voor orthodoxe joden behalve lichtknopjes bedienen en schrijven ook het vervoeren van goederen tijdens de sjabbat verboden is. Er zijn echter uitzonderingen. In de Tamoed wordt Jeremia 17:21, ‘Wacht je er terdege voor om op sabbat goederen door de poorten van Jeruzalem naar binnen te brengen’, zo geïnterpreteerd dat iets dragen tijdens de sjabbat wel is toegestaan binnen een afgesloten domein. In de eerste plaats geldt dat binnenshuis, maar ook een hele stad kan letterlijk een afgesloten gebied zijn.
De tram stond stil op de grens van Amsterdam en Amstelveen, er was nauwelijks iets te zien in de omgeving. We waren nabij de Bosbaan en hielden halt voor een overgang over een weinig beduidend weggetje, om ons heen was water. Vroeger liep hier de sjabbatgrens, de zogenaamde eroev – ingeklemd tussen de rivieren. Ik dacht dat die alleen symbolisch was, maar om het gebied af te baken waren er wel degelijk enkele plaatsen waar een weg of brug daadwerkelijk overspannen kon worden met een ketting. Ook over de trambaan.
De trambestuurder wees naar buiten. ‘Dat is een van de paaltjes, je kunt ’m zien staan in de slootkant. Aan de andere kant moet er ook een staan, maar die ben ik even kwijt door het struikgewas…’
‘De tram ging hier dus niet verder?’
‘Nee.’
Het stalen paaltje was ongeveer anderhalve meter hoog. Het is een van de weinige overgebleven sjabbatpaaltjes. Er zitten grote ogen aan, maar van een ketting is geen spoor te bekennen. Toch moet hier jarenlang elke vrijdagavond een vrome trambestuurder de tram hebben stilgezet om de eroev te sluiten.
‘Maar de passagiers mochten wel door met een tram die aan de andere kant klaarstond.’ Groot probleem natuurlijk, dacht ik, als je met de sjabbat je familie in Amstelveen wilde opzoeken, want dan kon je ter attentie niets voor hen meebrengen. Die situatie deed zich ten gevolge van de stadsuitbreiding begin vorige eeuw steeds vaker voor, verklaart de trambestuurder. De eroev werd in 1972 ongeldig verklaard en opgeheven.*
De ouwe baas trok aan een snoer dat aan het plafond tram hing, en hop, daar gingen we weer. Hij verdiende applaus, dat uitbleef, maar leek me gelukkig met het doen van zijn verhaal. Hij ging enigzins zwalkend terug naar zijn post achterin het tramstel om te wachten op de volgende overgang of wissel. Ik hervatte mijn gelukkige gestaar naar de reclames (Artis voor slecht 55 cent!) en het uitzicht op het Amsterdamse Bos.
* Sinds maart 2008 omheint een nieuw ingestelde, grotere eroev een deel van Amsterdam en Amstelveen.
Zelfmoord II
De laatste dagen denk ik vaak aan zelfmoord – dat wil zeggen het fenomeen, niet het plegen. Het lijkt me helemaal niet de makkelijkste weg – eerder de moeilijkste. In principe is opgeven altijd de ‘easy way out’ – maar je leven opgeven? Daar gaat de allermoeilijkste keuze aan vooraf, en dan hebben we het nog niet eens over hoe moeilijk het daaraan voorafgaande leven geweest moet zijn. In die zin vind ik het dan ook onterecht als mensen verontwaardigd of boos reageren op iemand die zelfmoord heeft gepleegd omdat diegene zelfmoord gepleegd heeft. Dat het verliezen van een naaste gepaard gaat met veel woede en verdriet is natuurlijk wel heel begrijpelijk.
Afgelopen zaterdag schreef Marko van der Wal hier op deze site een stuk over de modereportage van Vice die een aantal schrijfsters afbeeldt op het moment dat zij hun leven beëindigen. Hij vindt de internationale ophef die naar aanleiding daarvan ontstaan is onterecht, maar volgens mij heeft hij geen gelijk. Marko schreef: “De foto’s worden internationaal collectief weggezet als onsmakelijk en beledigend. Het bevestigt dat er een taboe rust op het onderwerp zelfmoord; we dienen het zo snel mogelijke te scharen onder de hersenspinselen van zieke geesten.” Ik zie niet in hoe het eerste het tweede impliceert: volgens mij kun je heel goed een serie foto’s onsmakelijk vinden, zonder dat je daarmee bevestigt dat op het gefotografeerde onderwerp een taboe rust. Het feit dat er zo verontwaardigd op de foto’s is gereageerd, bevestigt bovendien juist dat zelfmoord niet als een ziek hersenspinsel gezien wordt: het is veel serieuzer dan dat. En stel dat er inderdaad een taboe rust op zelfmoord, is het publiceren van een serie onsmakelijke foto’s dan de beste manier om dit te doorbreken?
Goed, zelf vind ik met de foto’s zelf ook niet zoveel mis. Sommigen zijn zelfs best mooi, al moet ik zeggen dat ze als modefotografie geen al te sterke indruk maken. 19 seizoenen van America’s Next Top Model kijken heeft mij geleerd dat een fashionspread altijd in dienst moet staan van de te verkopen kleding en dat is op deze foto’s nauwelijks het geval; op sommige foto’s is de kleding amper te zien. Dat maakt de hele serie dan ook zo vreemd: het feit dat ze gepaard gaat met een commercieel doeleinde, een doeleinde dat bovendien nogal geforceerd in de foto’s gelegd wordt – zelfs het merk panties waarmee “Sanmao” zichzelf op de foto ophangt wordt genoemd. Er gaan hier drie dingen langs elkaar heen: het verkopen van panties, een vrouw die zichzelf ophangt met een kledingstuk, en het feit dat Sanmao echt bestaan heeft. Als je een foto zou maken van een vrouw met een pistool aan haar mond omdat je het moment van een zelfverkozen dood vast wilde leggen, zonder daarbij te zeggen dat de vrouw op de foto Iris Chang moest voorstellen, dan zou er niets aan de hand zijn. Maar Iris Chang is nog geen tien jaar dood, zij liet een jonge zoon achter –waarom zou je haar dood willen gebruiken, als het ook zonder had gekund?
Marko schreef: “Die spastische houding rondom zelfmoord is volgens mij een belediging op zichzelf, niet het afbeelden ervan. Roepen dat er op deze manier geen aandacht geschonken mag worden aan de zelfmoord van een aantal schrijfsters marginaliseert niet alleen hun dood maar ook henzelf.” Het is niet zozeer het feit dat Vice deze foto’s liet maken en afbeeldde dat mij stoort, maar wel de manier waarop – haal in bovenstaand citaat de woorden ‘deze manier’ weg en je hebt een ware zin. Vice koos echter wel voor deze manier, en ik vind dat deze foto’s de schrijfsters juist marginaliseren: aan de schrijfsters’ werk wordt in het blad geen aandacht besteed. Het tijdschrift reduceert ze zo alleen nog maar tot dat stelletje zelfmoord-plegende schrijfsters, maar hey, at least they looked good doing it.
Het resultaat van de manier waarop de foto’s in het tijdschrift geplaatst zijn, is dat de foto’s nietszeggend zijn geworden. Ze zeggen niets over zelfmoord, want ze zeggen iets over kleding. Ze zeggen niets over de schrijfsters, want ze zeggen iets over hun zelfmoord, maar ze zeggen niets over hun zelfmoord, want ze zeggen iets over kleding. Maar de kleding is nauwelijks te zien. Daar komt bij: Over iemand die op gruwelijke wijze vermoord is vraag je je toch ook niet af wat ze op het moment van de tragische gebeurtenis droegen, en/of het door een kogel doorboorde Givenchy-jasje onherstelbaar beschadigd is? Dat is simpelweg totaal irrelevant, je gaat ermee voorbij aan de ernst van de situatie. Als je aan de hand van foto’s iets wil zeggen over zelfmoord, mogelijk zelfs om het taboe er op te doorbreken – op zich een goed idee -, dan zou je niet de zelfmoord van echt-bestaand-hebbende mensen als voorbeeld moeten nemen, en ook niet de nadruk moeten leggen op een voor de situatie zo onbelangrijk aspect. En als je aandacht zou willen besteden aan het werk van een aantal schrijfsters, dan zou je daar best een interessant stuk over kunnen schrijven.
De wereld als markt en strijd, twee gesprekken en een boek
1.
Aan de bar van een restaurant hang ik met zoon Zeb te wachten op de rekening na een diner op een mooie avond (gisteren) in een druk restaurant waar bezwete obers rondhijgen, op een na, een sterk op de jonge Vincent van Gogh gelijkende man die rust en waardigheid uitstraalt. Op de bar een krant .
‘Wat bedoelt Samsom met dat we geld moeten uitgeven.’
‘Nou dit, uit eten gaan, naar de winkel gaan om iets te kopen.’
‘Maar dat is toch juist niet goed, we moeten toch juist minder uitgeven?’
‘Samsom zegt dat de economie beter op gang komt als iedereen wat meer zou uitgeven.’
‘Maar iedereen heeft het steeds over bezuinigen en dat alles teveel kost dus dat je daarom minder moet uitgeven. ‘
‘De overheid moet minder uitgeven omdat ze minder binnenkrijgen, maar de mensen in het land moeten juist meer uitgeven, dan gaat de economie weer draaien. Als wij zo de rekening betalen kan de baas van het restaurant morgen een paar nieuwe sportschoenen gaan kopen. Dat doet hij dan ook omdat het gisteravond lekker liep in zijn restaurant. Hij heeft dus het gevoel dat hij meer kan uitgeven. De man van de sportschoenenwinkel draait morgen een goede dag. Hij gaat een nieuwe pan kopen in de keukenwinkel.
‘En de baas van de pannenwinkel koopt een harinkje extra, de visboer gaat naar de Marqt en koopt een zak chocoladekoffiebonen en de Marqtbaas koopt een nieuwe Ferrari en de autohandelaar koopt een nieuwe jas en de jassenwinkelbaas koopt een paar tijdschiften, de sigarenboer gaat een vakantie boeken, de vakantiewinkeliemand gaat….’
‘Ja, zo ongeveer. En er is eigenlijk al heel erg lang strijd over of je als het slecht gaat met de economie moet bezuinigen of juist geld moet uitgeven. Alleen is Samsom het nu met Rutte eens.
‘Nou dat mag ook in de krant. ‘
‘Ja daar staat het ook. ‘
(Rekening komt, zoon grist zes van de acht pepermuntjes mee)
2.
(Later die avond, vrouw schuift de VPRO gids naar me toe)
‘Hier, bekijk deze eens en zeg wat je er van vindt.’
‘Van een gids, nou niet zoveel, moet ik echt beginnen te lezen?’
‘Kijk nou gewoon even. Hoeveel bladzijden tel je.’
‘82’
‘De vorige telt 96 bladzijde.’
‘Hij is 16 bladzijdes dunner.’
‘14’
‘Oh ja.’
‘Ja, en dat zijn de 16 bladzijden die ik altijd lees, of eigenlijk: dat zijn de enige 16 bladzijden waarom je zo’n gids zou hebben, het leuke stuk, boeken, documentaires, interviews, kijk eens bij de medewerkerslijst, die is gehalveerd.’
‘Sjezus, Wim Brands is ook weg, en Dirk–Jan Arensman.’
‘Hoe denken ze die gids nou nog te kunnen verkopen, ik betaal 60 euro in een jaar om die vereniging overeind te houden, in ruil daarvoor krijg ik goede programma’s en een mooie gids, nu stoppen ze eerst met die goede programma’s en vervolgens kleden ze die gids uit. Alsof ik niet in de krant kan zien wanneer welk programma komt. Denken ze daar niet aan?’
‘Ze moeten bezuinigen.’
‘Maar dat is toch wat anders dan de inhoud om zeep helpen, de enige reden dat je überhaupt zo’n gids hebt.’
‘Dan moet je hem opzeggen.’
‘Ja, dat ga ik ook doen. Alhoewel, dat is wel een beetje zielig, als iedereen dat doet, hebben we geen VPRO meer.’
‘Maar je moet ze wel laten merken dat ze die gids niet voor een stelletje stomme varkens maken die niet door hebben dat je alle inhoud wegsnijdt, wie bedenkt zoiets? Je zegt op, veel mensen zeggen op en dan beseffen ze daar dat ze niet zo slim zijn geweest. Dat het tenslotte om de inhoud ging en dat de Kost voor de Baat uitgaat. Ze zetten Wim Brands weer aan het schrijven, en wij nemen de gids weer. Laten ze er dan maar een tientje bovenop doen. Meer uitgeven, ben ik erg voor. ’
3.
Ik ben verdronken in een oeuvre (in de mooie of misschien veeleer zeer efficiënte vertaling van Martin de Haan), ik las Elementaire deeltjes van Michel Houellebecq en vond het maar zozo. Toen las ik Platform, en dat vond ik sterk. Dus kocht ik vorige week alles (meer uitgeven) en lees nu De wereld als markt en strijd en wachten De mogelijkheid van een eiland en nog een paar boeken op me.) Houellebecq heeft de economie gethematiseerd, en ik heb ontdekt dat ik dat in groeiende mate een boeiend – en voor mij in romans nieuw – fenomeen vind: de economie, zoals Houellebecq van menselijke interactie, seks, vakantie, de economie als psychologische drijfveer maakt. Nu zie ik voorlopig de wereld als markt en strijd.
Belastingen
Als een vooroordeel, dat ergens muurvast in je hoofd geplakt zit, ineens niet blijkt te kloppen, dan werkt dat altijd nogal ontregelend. Zo dacht ik altijd dat belastingadviseurs de saaiste mensen op aarde zijn. Of liever gezegd dat iemand die iets met belasting doet per definitie bijzonder slaapverwekkend is. Één van mijn beste vrienden is dan weliswaar fiscalist maar die telt in dit verband eigenlijk niet mee vond ik altijd. Die is in de eerste plaats namelijk visser, Pernod-drinker, basgitarist, zeeman, reiziger, Hemingway-lezer, marathonloper, jager en daarnaast verdient hij geld omdat hij toevallig veel van belastingen weet. Hij was altijd de uitzondering die de regel bevestigde.
Maar sinds kort ken ik drie uitzonderingen en nu weet ik niet meer of mijn (toegegeven: enigszins clichématige) vooroordeel nog wel klopt.
Iets verderop aan de gracht waar ik werk zit het kantoor van twee belastingadviseurs. Een man en een vrouw. Hij is nogal klein, wandelt met de loomheid van iemand die altijd stoned is en heeft haar tot over zijn schouders. Hij draagt geloof ik ook nog een ketting maar dat weet ik niet zeker. Wat hem misschien nog wel het meeste typeert is dat hij een collega van mij, met wie ik op de bank voor ons eigen kantoor zat, een keer complimenteerde met diens Woodstockachtige overhemd. De ene vrije jongen groet de andere, zo’n gevoel kreeg ik erbij.
De vrouwelijke belastingadviseur is misschien nog wel interessanter. Ze is erg lang en objectief gezien bijzonder aantrekkelijk. Ze heeft blond haar, draagt net iets te hoge hakken en staat denk ik wekelijks in Franse modebladen. Als ze langsloopt dan doen die zojuist genoemde collega en ik altijd alsof we haar niet nastaren. ‘Heb jij de laatste tijd nog een goed boek gelezen?’ vraag ik of vraagt hij dan bijvoorbeeld nonchalant.
Ik heb niet het idee dat deze twee belastingadviseurs ooit werken. Ik zie ze eigenlijk altijd over straat lopen, in het bijzijn van een of andere reusachtige, eveneens blonde hond. Als ik ’s ochtends langs hun kantoor fiets, dan zijn ze er natuurlijk nog niet, want dan liggen ze nog te slapen. Aan het einde van de middag, als ik op weg ben naar huis, dan zijn ze er wel. Dat wil zeggen: tenzij ze op dat moment over straat flaneren.
Ze zitten dan allebei bij het raam op de bel-etage van een grachtenpand. Ze zitten niet achter de computer maar in het kozijn. Ze roken en drinken witte wijn en kijken verveeld naar buiten.
Nadat ik dit een paar maanden lang had aangezien, kreeg ik er genoeg van. Wat hadden deze mensen in godsnaam voor beroep? Wat het ook was, dit wilde ik ook worden. Dus toen ze op een middag gedrieën (man, vrouw en hond) voorbijkwamen, heb ik het gevraagd. ‘We zitten in de belastingen,’ zei de mogelijk dagelijks blowende man. Daarmee was meteen ook een ander raadsel opgelost, want het was me niet duidelijk of ze iets met elkaar hadden of dat ze collega’s in het besteden van vrije tijd waren. Als ikzelf niet dagelijks op een bureaustoel en achter een computer had gezeten, dan was ik natuurlijk niet zo jaloers geweest.
Ik vermoed dat ze slechts één of twee steenrijke klanten hebben voor wie ze dagelijks misschien een kwartier werk moeten verrichten. Toch jammer dat ik geen fiscaal recht heb gestudeerd.
Meer blogs
De bekende weg
Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
Lees verderZo alleen… Zo alleen
(beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben. Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden. Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en klokjes die tikken. Had het meisje geantwoord. Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen. Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd. Aan de...
Lees verderGeen weer
Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
Lees verder