Krantenartikel over het toneelstuk De geboorte van Boni

Eigen waarde

Er was een periode waarin veel Surinamers zich schaamden om Surinamer te zijn. Hun gebruiken zoals de taal, cultuur en godsdienst werden namelijk onderdrukt door de kolonisator, vooral die van de Afro-Surinamer. Alles van het buitenland was beter, met name van Nederland, zoals de variant van de Nederlandse taal, literatuur, producten en godsdienst. De bundeling Wie Eegi Sani bracht daar verandering in.

In een interview in de Volkskrant van 1 december 2021 vertelde Cynthia McLeod dat Surinamers vroeger hebben geleerd dat alles wat met Suriname te maken had, slecht, dom en minderwaardig was. ‘Pas in de jaren vijftig, zestig kwam daar een beetje verandering in, speelden sommige schoolboekjes zich af op een erf in Suriname. Maar wij hebben geleerd dat alles wat zwart of gekleurd was, alles wat met Suriname te maken had, slecht, dom en minderwaardig was. Dat is een van de wrede nawerkingen van slavernij en contractarbeid en werkt nog altijd door in de mensen tot op de dag van vandaag. De mensen in Europa stelden zich zonder gewetenswroeging boven ieder ander.’

Volgens informatie van The Black Archives was Wie Eegi Sani, WES, een culturele vereniging, die in 1951 was opgericht onder leiding van toenmalige rechtenstudent aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Eddy Bruma om de Surinaamse cultuur te verheffen. Vanuit WES werden er poëzie, literatuur en theaterstukken geschreven in het Sranantongo, een taal die vanwege het kolonialisme als inferieur werd gezien ten opzichte van het Algemeen Beschaafd Nederlands.

Bruma schreef ook het toneelstuk De geboorte van Boni waarin hij de vrijheidsstrijd van de Marrons onder leiding van Boni verbond aan de strijd van Surinaamse nationalisten. Het stuk werd in 1952 gespeeld door een cast met alleen zwarte acteurs. De hoofdrol werd vertolkt door Frits Pengel, de latere directeur van de Surinaamse Televisie Stichting. Otto Sterman speelde een priester.

De Theaterencyclopedie geeft aan dat de voorstelling ‘De Geboorte van Boni’ in 1952 als een politiek pamflet werd gezien en tevens een van de eerste echte manifestaties van Surinaams theater in Nederland was. ‘Bruma schreef het stuk over de leider van de slavenopstanden in Suriname, met als duidelijke boodschap dat ook het juk van het kolonialisme moest worden afgeschud.’

Kunstenaar Nola Hatterman schilderde het iconische ‘Na Fesie’ (1953): de toekomst, die van een onafhankelijk Suriname welteverstaan. De figuren die erop staan afgebeeld speelden mee in ‘De Geboorte van Boni’, dat vrijheid en onafhankelijkheid symboliseert. Allemaal waren ze lid van de Vereniging Ons Suriname dan wel van de culturele beweging Wie Eegi Sanie.

Tot de groep Wie Eegi Sanie behoorden ook historicus Eugène Gessel en Surinaams taalkundige Hein Eersel. Zij vonden het belangrijk dat de verschillende elementen van de Surinaamse cultuur, zoals het Sranantongo, beter gewaardeerd moesten worden. De organisatie ontwikkelde zich later tot een nationalistische partij, de PNR, onder leiding van Bruma. Een partij die een grote rol zou spelen in de Surinaamse strijd om onafhankelijkheid. Volgens informatie van de Vereniging Ons Suriname was Wie Eegi Sanie ook daarvoor opgericht, om Suriname onafhankelijk te maken van Nederland. Dat gebeurde uiteindelijk ook op 25 november 1975 en het leek erop dat met het bereiken van deze mijlpaal de organisatie zou ophouden te bestaan.

Lothar Boksteen zette in een aflevering van de podcast Vrijblijvende Gesprekken uiteen dat de onafhankelijkheid een migratiestroom op gang bracht doordat veel Surinamers de nieuwe status niet zagen zitten. De organisatie besloot toen de migrantenstroom in goede banen te leiden. De migranten werden begeleid in hun proces van aanpassing in hun nieuwe woon- en leefomgeving. 

Een belangrijk aspect van het Surinamer zijn, is het leveren van strijd tegen de verschillende vormen van onderdrukking waarmee zij kregen te kampen in de loop der jaren. Zij lieten zich niet tegenhouden door beperkingen. Daarom is het belangrijk om trots te zijn op de elementen als de taal, het Sranantongo en de koto.

Veel immigranten hebben verschillende cultuurelementen waarmee ze naar Suriname kwamen, in de loop der jaren aangepast, verder ontwikkeld en hun eigen gemaakt omdat ze iets nieuws moesten opbouwen in een vreemd land. Vooral bij de immigratievieringen is het belangrijk te gedenken de kracht die ze daarvoor hebben gehad. Maar het is ook belangrijk te waarderen wat we hebben op het vlak van cultuur en die ook trots uit te dragen. Dankzij de inzet van Wie Eegi Sanie durfden vele Surinamers deze zaken beter te waarderen, en op hun werk borduur ik ook voort.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

In de Oorshop

Aftellen

In het eerste jaar van mijn stadsdichterschap werd ik overal waar ik kwam voorgesteld als ‘de nieuwe stadsdichter van Amersfoort’. Nieuw is kennelijk een rekbaar begrip, want na een half jaar was dat kakelverse er wel af, wat mij betreft, maar het deerde me niet want ik had de allermooiste baan die ik me kon wensen, in de stad waar ik zo ongelofelijk veel van hield.

Toen ik al een jaar in het dichterlijke zadel zat, vroeg een vriendelijke, duifgrijze presentatrice in de coulissen van een theater aan me of ik na een jaar nog steeds zenuwachtig was, of dat de spanning ondertussen wel weg was. Ik weet nog dat ik de presentatrice zo kalm mogelijk vertelde dat gezonde spanning een voorwaarde is voor een goede voordracht, maar dat ik altijd te gespannen raak als mensen me vooraf vragen of ik zenuwachtig ben. Ze glimlachte ongemakkelijk, liep naar het licht, en kondigde me aan als ‘Twan de Vet, stadsschrijver’. Het was een wonder dat ik nog op durfde te komen.

In mijn tweede jaar vroegen mensen vooral of het nog steeds beviel, het stadsdichterschap, en daar antwoordde ik altijd eerlijk op. Heel vaak vond ik het leuk, maar soms worstelde ik ook met hoe ik de functie precies wilde invullen, wat voor gedichten ik wilde schrijven, hoe ik de kwaliteit van mijn gedichten hoog kon houden. Het stadsdichterschap is niet alleen maar mooi, maar soms ook moeilijk, ingewikkeld en broos. Ondanks de twijfels over mijn werk en hoe ik me moest opstellen, hoewel die twijfels me wel scherp hebben gehouden, was het altijd een eer. Zo’n erefunctie is iets geweldigs, maar ik heb er altijd voor gewaakt om die titel niet groter te maken dan het is, getracht te voorkomen dat de gedichten ondergeschikt raakten aan het verschijnsel.

Nu zit ik in mijn laatste maanden – daar was ik me helemaal niet van bewust, tot mensen de laatste paar weken steeds vaker aan me vroegen hoe lang ik nog moet, wanneer ik afzwaai. Over een half jaar mag ik het stokje doorgeven, maak ik plaats voor een andere dichter. Dan ben ik weer gewoon Twan Vet, en zal daar niets achteraan komen.

De laatste paar dagen heb ik veel teruggedacht en teruggelezen – ik schrijf vrij traag, maar het verbaasde me hoeveel stadsgedichten ik de afgelopen twee jaar had geschreven, hoeveel plekken ik heb bezocht, het aantal mensen dat ik heb mogen ontmoeten. Ik heb het stadsdichterschap een beetje als een roes ervaren, maar wel een hele fijne.

Toen ik door het mapje met stadsgedichten klikte, merkte ik dat ik vooral aan de kleine momenten de beste herinneringen heb. Begrijp me niet verkeerd: de grote evenementen en gebeurtenissen waren ook bijzonder, indrukwekkend en mooi, zo denk ik meteen aan de indrukwekkende herdenking in Kamp Amersfoort, de herbenoeming van de burgemeester, de interviews met de kranten, de halfvolle zalen, maar juist de kleine momenten, waarop de inwoners van de stad heel dichtbij voelden, staan me nog het beste bij.

Er was de begrafenis van een geboren en getogen Amersfoorter waar ik een gedicht mocht voordragen, er waren de middelbare scholen waar ik langsging en in gesprek ging met de leerlingen, er was het vrouwenkoor waarmee ik in een prachtig klooster voorlas, er waren prachtige openingen van tentoonstellingen in het Rietveldpaviljoen, er was een jonge dichter die ik onder mijn hoede mocht nemen, er waren lieve mailtjes van lezers, er was de vrouw die me na een voordracht vertelde dat ze al mijn gedichten in de krant uitknipte en voorlas aan haar dementerende man, er waren de voordrachten in buurthuizen voor een handjevol mensen die luisterden voor honderd – er was veel, heel veel.

Ik ben nog niet weg: tot januari mag ik nog schrijven voor de golvende, bruisende, veranderende stad die Amersfoort is, voor mij nog altijd de mooiste stad van dit land, en voor de bijzondere mensen die er wonen. En dat zal ik doen, met alles wat ik heb, zoals ik de afgelopen twee jaar heb gedaan.

Mijn stadsdichterschap loopt dan wel langzaam af: eigenlijk heb ik nu pas het gevoel dat ik écht begonnen ben.

Beeld: Chanou van Kampen

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Dat zou je eens op moeten schrijven

In een kroeg in Utrecht raakte ik aan de praat met een gepensioneerde postbezorger. Ik had net voorgelezen, en met een handjevol schrijvers en dichters zakten we nog even door. Na een uurtje bliezen ze een voor een de aftocht, terwijl ik nog een half biertje had. Met het voornemen om binnen vijf minuten ook huiswaarts te gaan, hees ik mezelf op een kruk aan de nagenoeg lege bar waar de postbezorger ook zat, een paar lege plekken verder. Zonder dat ik erom vroeg kwam hij naast me zitten.

‘Ik kwam hier vroeger vaak,’ verzuchtte hij, zonder me aan te kijken, ‘tot het van mijn vrouw niet meer mocht. Dus ging ik niet. Nu is ze dood. En zit ik hier.’

De postbezorger vuurde ongevraagd een lading verhalen op me af, over hoe bruisend deze kroeg toen was. Hoe hij het personeel kende, en zij hem. Hoe hij de namen wist van de vaste gasten. Hoe hij altijd alleen aankwam, maar nooit alleen aan de bar zat.

‘Dat waren mooie tijden,’ zei hij. ‘Ik ben Hans, trouwens.’

‘Twan, aangenaam,’ zei ik, knikte, dronk mijn biertje op en wilde vertrekken, tot hij een nieuw biertje voor me bestelde. Op zijn kosten, want daar stond hij op. Gratis bier is een effectieve gijzelmethode, dus bleef ik.

‘Nu kent niemand me meer hier. Iedereen is dood, of komt niet meer. En ik ben veel vergeten. De namen, de gezichten, de verhalen,’ mompelde hij, terwijl hij de barsten in de bodem van zijn glas keek. ‘Terwijl ik al die mensen vroeger bijna elke dag zag. En nu ben ik ze vergeten, uit het oog verloren. Nu zijn ze weg, en weten alleen mannen zoals ik nog wie ze waren. En als ik dood ben, weet niemand het meer.’

Een tijdje zat ik knikkend, luisterend en stilzwijgend naast hem, tot hij me vroeg wat voor werk ik eigenlijk deed.

‘Ik schrijf,’ zei ik, en hij lachte.

‘Ah, een schrijver.’

‘Nee, een dichter.’

‘Aha. Nou, daar heb ik niets op tegen’ glimlachte hij, terwijl hij weer een nieuw biertje liet aanrukken.

De postbezorger stak nog een verlopen kroegverhaal af, en ik luisterde, maar meer uit beleefdheid, net zoals ik in een volle trein altijd tegen me aan laat praten door bejaarde vrouwen, of nooit weg durf te lopen als een wildvreemde op een borrel aan me uit wil leggen hoe het leven in elkaar steekt.

Ik keek de kroeg rond, die steeds verder leegliep en verlangde hevig naar mijn eigen stamkroeg. Toen de postbezorger weer verzuchtte dat de tijden veranderd waren, dat de bruine kroeg was uitgestorven, en anekdotes in mijn schoot legde over zijn oude kroegmaten en de mensen achter de bar, keek ik hem aan.

‘Je moet een keer naar Amersfoort komen. Van Zanten,’ zei ik, en de postbezorger veerde een beetje op, alsof hij schrok dat ik iets terug zei.

‘Ja, dat is ook een stad,’ zei hij sarcastisch en nam een grote slok. ‘Maar het wordt nooit meer zoals het was.’

Het halve biertje dat voor me stond sloeg ik in een keer achterover, en ik voelde hoe het bier inwendig verdampte en in walmen een lichte nevel aanlegde in mijn hoofd. Na alle verhalen van de postbezorger was het mijn beurt, en ik vertelde hem over mijn stamkroeg, en de mensen die waarschijnlijk op dat moment aan de bar hingen in mijn thuisstad.

‘Kees, bijvoorbeeld, de zeeman, die ook kan drinken als een zeeman,’ begon ik en leunde wat naar de postbezorger toe. ‘En Sandra en John, voor wie ik een keer een gedicht op een bierviltje heb geschreven omdat ze net getrouwd waren, dat nu ingelijst in hun huis hangt. Emir, die elke avond als een sfinx de bar bewaakt. Kris, die halve liters weg kan drinken alsof het limonadeglazen zijn. Huub, de oude eigenaar, die altijd op het hoekje van de bar zit en ziet dat het goed is. Fred, die de weg naar de kroeg geblinddoekt nog kan vinden.

En dan de mensen achter de toog: Sjakko, die een naam na een keer al onthoudt, en de vrolijkste en muzikaalste barman is die ik ken. Lola, die altijd vraagt hoe het gaat en oprecht naar het antwoord luistert. Bas, die de enige is die me ‘meneer Vet’ mag noemen, en sneller praat dan ik denken kan. Daan, die dan weer sneller schenkt dan ik drinken kan. Suus, die veel te goed is voor deze aardkloot. Jos, die elke dag met meer energie door de kroeg loopt dan ik ooit in mijn leven zal hebben. Frank, die het tappen van bier zo makkelijk laat lijken, dat ik soms vergeet dat het een kunst is. Luna, die altijd trouw deze stukjes leest en zelf minstens zo mooi schrijft. Julia, die al zo vaak De Slimste Mens van me gewonnen heeft, dat ik bijna niet meer durf. Joep, die zo onomwonden zichzelf is, dat het me bijna jaloers maakt. Isis, die als een keizerin door de kroeg heen kan schrijden. En Tys, met wie ik ooit nog een pannenkoekenbedrijf moet starten.’

‘Weet je,’ zei de gepensioneerde postbezorger, terwijl hij zijn biertje leegde, een zweetdruppel van zijn voorhoofd veegde en zijn pinpas uit zijn borstzak haalde, ‘dat zou je eens op moeten schrijven.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Waarom op een bootje de Middellandse zee over?

(De wereld in stukken 26)

Het kabinet Rutte IV viel over de asielkwestie. Op deze kaart zie je de essentie ervan, grote verschillen: Afrika en Europa, grillig en klein tegenover recht en groot. Aan weerszijde van de Middellandse zee – die klotsende bak vol verhalen waar Odysseus over ronddobberde – is alleen al de omvang en vorm van de landen opvallend anders. Wat zegt omvang eigenlijk? Does size matter?

Bootvluchtelingen varen tegenwoordig vaak van het op 15 na grootste land naar het op 70 na grootste land, van Libië naar Italië. Er zijn twee landen die redelijk in de buurt komen van een ‘gemiddelde omvang van een land’: Afghanistan en Myanmar. Nederland staat op de 131 plaats van de 196 opgemeten landen.

Ze varen ook van het land op de 61ste plaats op de ranglijst van Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking naar de 31ste plaats.

Het gemiddelde van 52 Afrikaanse landen in 2021 was $5.737.47 en het gemiddelde van 41 Europese landen was $40.855.71. De overtocht is duur en heel gevaarlijk, maar zodra je voet aan wal zet ben je statistische $ 35.000 rijker. Een overtocht vanuit Libië kost tussen de $1.000 en $1.500 euro.

Maar ze emigreren ook van 17 % in 2021 economische groei naar 0,65 % economische groei in dat jaar. Maar daar kunnen ze niet op wachten, en het zag er in 2023 al minder gunstig uit. Wel is Libië in grondstoffen veel rijker dan Italië. Ze bezitten 39% van de Afrikaanse olievoorraad en slechts 25% van het land is nog op grondstoffen onderzocht.

Een land in de Europese Unie is gemiddeld ongeveer 150.000 km2, in Afrika 550.000 km2. De 53 landen in Afrika die geteld zijn hebben gemiddeld 26 miljoen inwoners. De landen van de Europese Unie 16 miljoen. Libië heeft 7 miljoen tegen Italië 59 miljoen.

Het klinkt alsof actieve samenwerking tussen die landen een heel goed idee zou zijn: bevolking spreiden en grondstoffen verdelen. Oh, zoete illusie van de maakbaarheid van de wereld! Vanuit Noord-Afrikaans Carthago in hedendaags Tunesië om precies te zijn, trachtte Hannibal al eens de banden een beetje aan te halen. Andersom heeft Italië tussen 1911 en 1943 getracht Libië in haar macht te krijgen. Libië is een interessant land. Ik ken weinig mensen die er zijn geweest maar veronderstel grote schoonheid. En een angstaanjagende rechteloosheid en een regering die maar delen van het land onder controle heeft. Land van warlords.

In en artikel in The New Yorker lees ik dat Poetin heel erg vaak – volgens naasten – het youbefilmpje van de laatste minuten van de Libische leider Moammar al-Qadhafi heeft bekeken. Met afgrijzen zoals iedereen, of met de angst die een belofte inhoudt?

Een van de grootste internationale Libië- kenners is de Belg Dirk Vandewalle. Hij schrijft:

‘Het is belangrijk te begrijpen dat er vanaf de oprichting van de monarchie in Libië een spanning bestond tussen het nastreven en in stand houden van een vroegere vorm van politieke gemeenschap – gebaseerd op familie en stam – en de vereisten van een moderne staat, die mogelijk de relevantie van dergelijke oerbanden zou kunnen uitwissen ten gunste van de meer onpersoonlijke relaties van het moderne economische leven. Vooral na 1969 (i.e. vanaf de staatsgreep van Qadhafi)  verhulde de retoriek en flamboyantie van het regime een dieper en unieker proces waarmee het probeerde de lasten van het uitbreiden van de mechanismen van een moderne staat te vermijden. In plaats daarvan verkondigde het een visie van staatloosheid die zorgvuldig verkleed ging als heimwee naar vroegere tijden waarin familie en stam voor solidariteit, rechtvaardigheid en egalitarisme zorgden.

Uiteindelijk bleek het nastreven van die visie natuurlijk tegenstrijdig en onmogelijk. Veel van de huidige pogingen van Libië om zich weer in de internationale gemeenschap te integreren, bewijzen hoe nutteloos en kostbaar die pogingen zijn geweest om moderne staatsstructuren te omzeilen.’

De cijfers van bijvoorbeeld de boeiende statistische site Global Economy leren al snel dat de oplossing van het probleem van migratie nooit in het land van aankomst te vinden en te reguleren is. Er staan nog voor decennia pijlen naar boven op deze kaart, wat we hier ook proberen af te spreken.

Bronnen:

https://www.theglobaleconomy.com/rankings/land_area/
https://www.afdb.org/en/countries/north-africa/

Lezen:

Dirk Vandewalle A History of Modern Libya
Elvis Peeters De ontelbaren

naar kaart 27

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Koto optocht eerder op de dag op 1 juli

De koto

Hoogtepunt voor mij bij de viering van 1 juli Ketikoti was de traditionele Prodowaka, optocht, van de organisatie voor gemeenschapswerk NAKS, door de straten van Paramaribo. Verschillende groepen deden mee aan deze traditionele wandelmars in verschillende klederdrachten, waaronder in verschillende modellen en kleuren van de koto. Kinderen tot seniore vrouwen droegen vol trots het kledingstuk dat een belangrijk deel is van de Surinaamse cultuur. De deelnemers straalden vrolijkheid en positieve energie uit. Ze werden onder meer begeleid door een brassband en de kaseko formatie NAKS kaseko loco.

Op hoogtijdagen mag de koto niet ontbreken in Suriname. Los van het feit dat prachtig kunstwerk is, is het een belangrijk deel van de Surinaamse identiteit. In Nederland droeg de bekende cabaretier en presentator Jörgen Raymann als zijn personage tante Es steevast een koto en angisa. In Suriname zijn er vaker verschillende evenementen georganiseerd waar de koto centraal stond zoals de Miss Alida-verkiezing – een culturele wedstrijd voor jonge Creoolse vrouwen, vernoemd naar de tot slaafgemaakte Alida – koto ontwerpwedstrijden en de traditionele Prodowaka. In Suriname is er een Koto museum Gudu Oso met verschillende modellen van het kledingstuk en ook veel uitgebreide informatie erover. 

De koto bestaat uit verschillende onderdelen en lagen stof en vertoont overeenkomsten met japonnen, waarvan de bovenkant een korset vormde en uitliep in een wijde rok, die de Fransen droegen in de Victoriaanse tijd. 

Het kledingstuk heeft belangrijke en mooie ontwikkelingen doorgemaakt. Volgens Christine van Russel-Henar, eigenaar van het Koto museum, kwam het kledingstuk aan het eind van de slavenperiode in beeld. “Je zag het veel bij de vrijgekochte tot slaaf gemaakten die het zich konden permitteren om zoveel meter stof te kunnen dragen.”

In 1880 en daarna zie je dat men de modellen en kleuren van het stuk verder heeft ontwikkeld. Je had op een gegeven moment verschillende vormen en texturen. De bijbehorende hoofddoek, de angisa, werd ook op verschillende manieren gebonden met steeds een andere betekenis: zonder woorden kon een boodschap worden doorgespeeld. Een bekend bindmodel is mit mi tap a uku, ontmoet mij om de hoek, om iemand te wenken voor een ontmoeting op een bepaalde plek. 

De angisa werd op een bepaald moment in Suriname als standaard hoofddoek door vrouwen gedragen. Nu zie je dat minder. De koto wordt vooral op hoogtijdagen of feesten gedragen, vooral ook omdat het heel wat tijd in beslag neemt om dit kledingstuk te maken. De stof moet worden gestijfd met gomma, lijm of stijfsel gemaakt met zetmeel van cassave, en daarvoor alleen al had je meestal een dag voorbereidingstijd nodig.

De odo, Surinaams spreekwoord, is onlosmakelijk verbonden met de klederdracht. Vaak worden zo een op trotse manier met bijbehorende mimiek verhalen verteld in koto.

Mi na afu sensi, no wan man e broko mi

Letterlijk: Ik ben een halve cent, niemand kan mij wisselen. 

Mensen met een rijpe ervaring, kun je moeilijk bedonderen.

Sranan odo buku, 1989,  Guno Hoen. pagina 51

De tot slaafgemaakten werden door de kolonisator op verschillende manieren onderdrukt. Zo was er een verbod op het beleven van eigen godsdienst en cultuur.  De tot slaafgemaakten maakten zich ondanks alles een nieuwe taal en kleding eigen als teken van verzet. Deze elementen werden in de loop der jaren ook gedeeld met de andere bevolkingsgroepen en zijn nu door de UNESCO erkend als onderdeel van het immaterieel cultureel erfgoed van Suriname.

De koto wordt ook internationaal erkend als deel van de identiteit van de Surinaamse vrouw. Wanneer je jong bent zie je de vele aspecten van het immaterieel erfgoed van Suriname als vanzelfsprekend. Pas wanneer men de geschiedenis en  gevoelens erachter onderzoekt, besef je hoe diepgaand en vooral bijzonder het is.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Dozen

In het oude appartement van mijn oma stopten we de sporen van ruim tachtig jaar in dozen, voorzagen alles van een label en droegen haar leven het wooncentrum binnen waar ze kwam te wonen.

Ik kende dat wooncentrum al: ik woon er twee straten vandaan. De bus die naar het station rijdt stopt pal voor het grote, hoekige gebouw, waarvan de gevel voornamelijk bestaat uit een rasterwerk van ramen en balkons.

Die blokkendoos is mijn uitzicht als ik op de bus te wachten sta, dus kijk ik altijd even naar binnen, om de tijd te doden, langs de gordijnen, ouderwetse vitrines en lamellen. Een aantal keer had ik zicht op het interieur, vaker stonden er fotolijstjes, beeldjes en vazen in de vensterbanken – kleine voorwerpen, die grote dingen over iemand kunnen vertellen. Af en toe stond er een broze, breekbare gestalte voor het raam als ik keek en dan kregen de spullen een beetje een gezicht, een leven, en anders fantaseerde ik dat erbij. Toch bleven het onbekenden, waren de spullen slechts een glimp van een leven waar ik niets van wist.

Nu was dat wooncentrum meer dan een kijkdoos: het was de plek waar mijn oma woonde. Met karretjes, dozen en tassen liepen we het gebouw binnen waar ik me zo vaak een voorstelling van had gemaakt, waarin ik allerlei levens had verzonnen, behalve die van mijn eigen oma.

De aanloop naar deze verhuizing was een zware tijd voor de kinderen van oma, mijn tante en mijn moeder. Het stof dat dekkend op hun verleden lag was weer opgewaaid, de moeilijke dingen werden weer opgerakeld door de toestand, maar toch stond mijn moeder meubels te verschuiven en vouwde mijn tante wat kleren op. Ze bleven aan de zijde van hun moeder.

Nadat familieleden een aantal ritjes op en neer hadden gemaakt, waren de meeste spullen overgeheveld. Oma zat op haar bed, dat als eerste in elkaar was gezet, en keek toe hoe de handen van familieleden zorgvuldig, maar systematisch haar leven door hun handen lieten gaan, in kasten stopten, een nieuwe plaats gaven.

Met elke leeg doos werd de ruimte iets meer een thuis. Als je zo oud bent als mijn oma, dacht ik, kleeft er aan alle spullen een herinnering, huist in ieder stuk meubilair een verhaal, zijn foto’s aan de muur soms de enige resten van iemand die je hebt gekend. Wanneer die herinneringen vervagen en de verhalen door elkaar gaan lopen, is dat een wreed verlies.

Nog voor vijven waren de laatste spullen uitgepakt. Met de familie zaten we nog even na, terwijl oma wat verloren de kamer rondkeek. Mijn tante legde uit hoe de deur op slot moest, in welke kast de jenever stond, en waar de rode knop voor was, die ze om haar pols had. Ik vertelde oma hoeveel makkelijker het hier zou worden en dat er allerlei mensen dag en nacht voor haar klaar zouden staan. Met een zucht vroeg ze zich af waar ze dit aan verdiend had.

Ik keek naar de lege dozen, en dacht aan mijn eigen verhuizing, ruim twee jaar geleden. Nadat mijn laatste dozen waren uitgepakt en ik helemaal over was, had ik mijn huiskamer rondgekeken, en gedacht: nu begint het pas, het leven.

Voor mijn oma zou het precies andersom zijn, twee straten verderop.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gigi Müjde
    Gigi Müjde

    Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.