Jay Bonners ontwerp

‘De ornamenten van de minbar van de Kaaba te Mekka zijn ontworpen door de Amerikaan Jay Bonner’. Dit klinkt in eerste instantie als het basismateriaal voor een limerick. van het type:

De deken van de domkerk te Aken,
deskundig in wereldse zaken,
werd gevraagd of een zoen
aan de ziel scha kon doen.
De deken bleek het kussen te laken.

 

Hier dus bijvoorbeeld te beginnen met de zin: ‘De ornamenten van een minbar te Mekka…’

Ik waag me hier verder niet aan. Waarom verbijstert het mij zo dat de minbar – een preekgestoelte in de moskee vanwaar de imam zijn gehoor toespreekt – door een Amerikaan ontworpen is? Het woord minbar is etymologisch af te leiden van  een stam n-b-r die in het Arabisch ‘verheffen’ betekent. De imam verheft zich in letterlijke zin boven de andere gelovigen. Ik kan aannemen dat de andere betekenis van verheffen misschien ook meegenomen is: de toehoorders worden verheven door de teksten die de imam uit de Koran reciteert.

Op deze heiligste aller plaatsen voor de moslimwereld kijkt men dan naar een verzameling arabesken die samengesteld is door een Amerikaan. Een christen, denk je dan, hoewel deze aanname van mij misschien de kern van mijn verrassing is, en heel wel mogelijk onjuist.  Jay Bonner heeft een fascinerend palmares en ontwierp de minbar in dezelfde pan-islamitische stijl, zo leren we van zijn website , die hij oorspronkelijk ontwikkelde voor de ‘Sliding Domes’ van de  Moskee van de Profeet in Medina. Pan-islamitisch vermoed ik omdat de Kaaba de meest internationale plek in de wereld van de Islam is, vanuit alle hoeken van de wereld dient men zich, vanuit dus evengoed een Afrikaanse, Filippijnse, Syrische, Nicaraguaanse achtergrond te kunnen vereenzelvigen met wat men ziet als men op hadj gaat. De bloemmotieven moeten algemeen zijn, internationaal.

De arabesque, als we deze motieven zo mogen noemen, vertegenwoordigen in zichzelf alweer een intrigerende internationale vormwereld.  Van de befaamde pianostukken van Debussy onder die titel tot de art nouveauwerken van de  Tsjechisch decoratief kunstenaar Alphonse Mucha zijn de sierlijke en naar oneindigheid neigende bloemvomen blijkbaar een aantrekkelijk contemplatief decor.

Het  witte marmer voor deze minbar is afkomstig uit Macedonië, en werd met de hand gesneden door de beste islamitische steenbewerkers in Ajmer, India. Ook in de uitvoering is een brede internationale betrokkenheid gegarandeerd. De hoog-reliëf panelen zijn ingelegd met Perzische turquoise die in vergulde randen gevat zijn. Ontwerpers zijn denkers: ‘de florale elementen in de doorboorde panelen zijn zo ontworpen dat ze optimaal contact met elkaar hebben; waardoor een grotere structurele integriteit aan elk doorboord paneel gegeven wordt.’ De vorm bepaalt de betekenis.

Ik wilde zo graag weten wat de islamitische steenbewerkers in Ajmer, India, dachten bij het uitvoeren van dit prachtig ontwerp, want intensiever kan je een arabesque toch niet beleven dan wanneer je hem naar een ontwerp moet houwen uit Macedonische marmer.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Het huis van Tip Marugg

Op mijn zestiende kreeg ik van mijn vader Weekendpelgrimage van Tip Marugg cadeau. Marugg (1923–2006) was een Curaçaos schrijver met een klein oeuvre. Hij schreef drie romans, waarvan de laatste, De morgen loeit weer aan, werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs van 1988.
            In de dagen of weken dat ik als zestienjarige Weekendpelgrimage las, werd ik verschrikkelijk somber. Ik klaagde er bij mijn moeder over. Ze suggereerde dat het kwam door het boek dat ik aan het lezen was.
            Waarschijnlijk had ze gelijk, want in Weekendpelgrimage beschrijft Marugg een Curaçaose jongen, die midden in de nacht met zijn auto in een kuil aan de rand van de weg zit. ‘Mijn hoofd ligt op het stuur,’ luidt de eerste zin. ‘Het is er met een harde slag tegenaan gekomen, maar ik voel geen pijn.’ Hij is dronken en heeft allerlei zwaarmoedige gedachten over zijn eiland en de eilandbewoners.
            Achterin mijn exemplaar van Weekendpelgrimage staat een interview van Cees Zoon met Marugg, afgenomen na verschijning van De morgen loeit weer aan. Zoon schetst een fascinerend beeld van een eenzame en alcoholistische man, die afgezonderd leeft met een paar agressieve honden, overdag slaapt en ’s nachts whisky drinkt en op zijn veranda zit.
            Omdat mijn vader op Curaçao woont kom ik regelmatig op het eiland. En afgelopen winter besloot ik om samen met mijn broer op zoek te gaan naar het huis waar Marugg gewoond heeft. Op zoek naar de omgeving die hij in De morgen loeit weer aan beschreven heeft.
            ‘De heremiet van Pannekoek’ werd Marugg genoemd. En aanvankelijk wist ik niet meer dan dat hij ergens op de oude plantage Pannekoek woonde, op Banda’bou, het verlaten westelijke gedeelte van het eiland.
           
Daar kwam verandering in toen Niemand is een eiland. Het leven van Tip Marugg in gesprekken (2006) verscheen. Op de achterkant van dit boek van Petra Possel staat namelijk een foto van de schrijver: hij staat achter het hek van zijn huis, met aan zijn benen twee van zijn agressieve honden, en houdt zijn hand afwerend naar de camera. Op het muurtje naast het hek staat: PAN 68.
             Mijn broer en ik reden met de auto naar Banda’bou. Ik stelde me een volkomen verlaten huis voor, ver afgezonderd van andere woningen, ver weg van de grote weg die het ene deel van het eiland met het andere verbindt.
            Langs deze weg, in de buurt van de oude plantagewoning en voor een huis dat aan het zicht werd onttrokken door grote struiken, stonden drie jongens rond een witte Suzuki. Ik vroeg of ze wisten waar Tip Marugg vroeger gewoond had. Van Tip Marugg hadden ze nog nooit gehoord. ‘Hij woonde op nummer 68,’ zei ik. Maar dat zei ze ook niks.
            We wilden de moed al opgeven, tot er uit het huis achter de bosjes ineens een vrouwenstem klonk.
            ‘Mijn oma,’ zei een van de jongens. In het Papiaments riep hij haar iets toe. Uit de struiken kwam een lang en onverstaanbaar antwoord.
            ‘Mijn oma zegt dat nummer 68 daar is,’ zei de jongen uiteindelijk. Hij wees naar het huis dat een paar honderd meter verder langs dezelfde weg stond. Maruggs onbekendheid op het eiland ging blijkbaar zo ver, dat zijn eigen buren hem niet eens kenden.
            We reden ernaartoe. Het hek en de muur voor het huis waren dezelfde als op de foto. Alleen was de muur roze geverfd en het verroeste hek wit. Ook waren de bomen op de achtergrond van de foto verdwenen.
            Een recht pad liep naar het midden in de tuin gelegen huis. De schuifdeuren stonden open. Er wapperde een groen gordijn naar buiten. Binnen stond de tv keihard aan.
            In de voormalige kluizenaarswoning woont tegenwoordig een vrouw met een baard en een gouden tand. Toen ze naar buiten kwam, droeg ze alleen een roze, doorschijnende jurk. Ze had wel eens eerder gehoord dat er een schrijver in het huis had gewoond. De woning was in vervallen staat toen ze erin trok en ze had er veel aan moeten doen. De meeste bomen en struiken op het terrein had ze verwijderd. Ze nam zich al een paar jaar voor om iets van Marugg te gaan lezen.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Aan zee

Hotel, ontbijtzaal. Aan het tafeltje links van mij zitten vier Nederlandse mannen, Hagenezen, ze zijn hier als supporters van één of ander sportteam. Omdat ik vóór het ontbijt al heb gezwommen en gewerkt, ben ik zo wakker dat ik geen woord van hun conversatie hoef te missen. De vier fileren De Wereld Draait Door. Het presenteren van dergelijke televisieprogramma’s schijnt heel makkelijk te zijn. Een kale vijftiger – het gepelde eitje in de eierdop voor hem een komisch zelfportret – legt uit hoe Van Nieuwkerk te werk gaat: ‘Hij leest alles van de autocue en voor de rest krijgt ie z’n vragen en bijdehante opmerkingen gewoon via zo’n speakertje in z’n oor. Het stelt echt geen donder voor allemaal. Jij en ik kunnen ’t ook. En beter dan die uitslover.’ Wel hinderlijk, zo is het algemene gevoelen, dat je altijd dezelfde gasten ziet bij DWDD: ‘Altijd die kliek uit de Amsterdamse grachtengordel… vooral die ene… Kom, hoe heet ie nou ook alweer? Die homoseksuele cabaretier die vroeger bij de Quote zat?’

‘Felix Rottenberg.’

‘Ja, precies, altijd die Felix Rottenberg! Ik zei laatst tegen mijn vrouw: volgend jaar krijgt die gozer een eigen programma en dan moet jij eens zien wie dáár iedere avond te gast is.’

‘Matthijs van Nieuwkerk.’

‘Precies. Die jongens spelen elkaar allemaal voortdurend de Zwarte Piet toe, dat is toch gewoon zo?’

‘Mijn vrouw kijkt iedere avond, die lust wel pap van dat irritante mannetje.’

‘Van die Matthijs van Nieuwkerk?’ ‘

Ja.’

‘De mijne ook.’

‘De mijne ook.’

 

Ik giet suiker in mijn espresso.

Terwijl ik in mijn kopje roer, laat ik de onthullingen op me inwerken. Dat Matthijs vanuit één of andere regiekamer wordt bestuurd, is nieuw voor mij, maar ik geloof ’t meteen… Alleen (1): geldt voor zijn gasten dan ook dat ze hun teksten via een oortje krijgen ingefluisterd? Hoe komen ze anders zo goed uit hun woorden? Ik zie een schaduwstudio voor me waar de souffleur van Matthijs van Nieuwkerk aan tafel zit met de souffleurs van zijn (Matthijs’) gasten.

En/maar (2): vanuit welke schaduw-schaduwstudio worden de souffleurs gesouffleerd?

Het lastige van complottheorieën: je moet er niet té lang over nadenken, want dan breekt het Paracetamolscenario aan.

Toch is die souffleursgedachte minder paranoïde dan ze je misschien voorkomt… verraden termen als inval, ingeving, inspiratie niet dat we er eigenlijk altijd al vanuit gaan dat onze ideeën van elders komen?

Zelf heb ik in ieder geval nog nooit iets ‘zelf’ bedacht. Geen personage, geen plotwending, geen dialoog. Ook dit stukje heb ik niet zelf geschreven. Het wordt is me gedicteerd door mijn Muze. Ik moet, terwijl zij haar nagels lakt, alleen nog even inloggen om ‘t blogje te posten op Tirade.nu. Ben ik daarmee klaar, dan gaan we naar zee.

Tsjêbbe

Een aantal jaar geleden heeft Tsjêbbe Hettinga zijn bundel Equinox voor mij gesigneerd. Hij deed dat op een bankje in Thialf, waar hij regelmatig kwam om een paar rondjes te schaatsen. Geleid door een andere schaatser, dat wel, want Hettinga was blind. De opdracht in de bundel is verbazingwekkend leesbaar.

Donderdag 7 maart is Hettinga op 64-jarige leeftijd overleden. Hij was een van de grootste Friese dichters van de afgelopen twee decennia. Ter ere van zijn nagedachtenis had een week later een bijeenkomst plaats in de Grote Kerk te Leeuwarden. Na afloop volgde een grote menigte de koets die Hettinga van de kerk naar een café overbracht. Ik probeer me voor te stellen hoe imposant dat moet zijn geweest: twee gitzwarte Friese paarden voor een soort zeventiende-eeuwse koets met dito koetsier.

Toen ik Hettinga voor het eerst hoorde voordragen, op een cd, maakte hij onmiddellijk grote indruk. Gek genoeg was het niet de zangerige voordracht met langgerekte lettergrepen die me aantrok, maar juist de beelden die hij met betrekkelijke sprezzatura weet te schetsen. Licht is een van de belangrijkste bestanddelen van die beelden: ‘It ljocht dat de tosken fan ’e tiid witet / En swartet it skaad fan syn sulveren sinken.’ Het licht heeft altijd een januskop – is onbetrouwbaar, paradoxaal – aangezien het tegelijkertijd kan belichten én een schaduw kan werpen. Bij Hettinga doemt uit de schaduw niet zelden taal op die vergezeld gaat van een silver lining.

Ooit las ik ergens dat een Friese dichter per definitie een beeld- of landschapsdichter zou zijn, waaruit ik begreep dat een Friese dichter altijd te herkennen is aan de weidsheid van het platteland dat hij beschrijft. Het werk van Hettinga heeft die gedachte ontmaskerd als illusie. Natuurlijk bevat zijn poëzie elementen uit de realiteit, de directe omgeving van de dichter, maar Hettinga breidt deze juist voortdurend uit. Zijn landschappen zijn zowel het Friese als het Caraïbische, Griekse en New Yorkse. Wat zich tegen die verschillende achtergronden aftekent zijn universele, navoelbare verhalen over een verlangen naar wat er niet is, een gevoel dat dicht in de buurt komt van saudade.

Afgelopen oktober zag en hoorde ik Hettinga voor het laatst voordragen. De magische onweerstaanbaarheid van zijn verzen komt pas ten volle tot uiting in zijn zangerige, fado-achtige voordracht. Uit het hoofd, met één hand ontspannen aan de microfoon, reciteerde hij als een echte bard. Wie hem aan het werk zag voelde een directe muzikale verbintenis met oudere epische gedichten en skaldenpoëzie. Het levert hoogst archaïsche lyriek met een duidelijk moderne inslag op. Van Hettinga werd gezegd dat hij zich in de bundel Fan oer see en fierder identificeert met Odysseus, maar wat mij betreft is hij over het geheel genomenbeter te vergelijken met Damodocus, de blinde dichter aan het hof van Alcinous in de Odyssee. De traditionele stoet en koets die Hettinga ‘oer de Styx’ hebben gebracht, lijken mij dan ook niet meer dan gepast.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

dan ook.

De afgelopen twee dagen lag ik ziek op bed. Ik ben net verhuisd, mijn nieuwe kamer is nog erg leeg, de muren zijn vers gewit. Ik ben de voorbije twee weken te lui geweest om de televisie aan te sluiten en mijn computer met dvd-speler sneuvelde tijdens de verhuizing. Voor het eerst in mijn leven heb ik bovendien geen huisgenoten. Kortom: er was geen enkel excuus (of eerder geen enkele methode: excuses altijd te over) om aan mijzelf te ontsnappen.

Terwijl ik daar zo lag, tussen dekens en sinaasappelschillen, omhoog keek naar het plafond, moest ik denken aan ‘Totaal witte kamer’, de dichtbundel van Gerrit Kouwenaar, tevens de titel van de documentaire over hem die je beslist eens moet zien. Dat deed me dan weer denken aan ‘Man komt kamer binnen’, de titel van het eerste boek van Nicole Krauss, ook best de moeite waard, maar toch minder goed dan haar latere twee, ze was nog niet met Jonathan Safran F… etcetera. Je gedachten gaan sneller naarmate je temperatuur stijgt.

Zoals je hieronder bij Gilles van der Loo kunt lezen: de echte totaalervaring zit in je hoofd. Best goed van en voor mij dus, dit totaal aan jezelf overgeleverd zijn waarin zelfs lezen teveel pijn aan je hoofd doet. Ik heb eens goed naar mijzelf geluisterd en een lijstje gemaakt van de zinnen die de afgelopen 48 uur door mijn hoofd dreunden (N.B. de cursieve zinnen zijn niet van mijzelf). Voor de ‘echte totaalervaring’ helpt het om iedere zin zes keer te lezen voor je naar de volgende gaat. Mijn lange, witte, koortsgebed:

 

the sun setting. the lawns on fire.

the lost day, the lost light. why do I love what fades?

iets aanraken met de blaar op je vinger

poëzie, mijn dode broertje, op een dag weer tegenkomen en dan

iets begint zich los te maken

alles is verschoven sinds ik ben veloren

op een eiland gebeurt niets, er zijn geen argumenten

ik moet het stro uit het gras kammen

het doet me denken aan 22 juni 1964, dat is het vanavond

houd moed, houd moed

je oren dichtstoppen en alleen nog maar de geluiden vanuit je lichaam horen komen

mijn stem, die een octaaf hoger klinkt nu, klinkt 

to hide yourself behind the fact that you are visible

wie angst heeft wil over angst lezen

in een net ontdooide wereld een knoop van haar lange jas open doen en dan

you who left, who were leaving, what dark rooms do you inhabit?

in januari werd ik kleiner en kleiner

nergens liever dan hier

why do I love what fades?

what dark rooms do you inhabit?

en dan, en dan, en dan, en dan

nergens liever dan hier

why do I love what fades?

Het echte leven

Al zolang ik me kan herinneren wil ik elders zijn, en volgens mij ben ik niet de enige. Ik kan geen andere reden bedenken waarom we met zijn allen zoveel naar schermpjes staren, drinken, drugs gebruiken en reizen. Die paar mensen die proclameren dat ze heel erg in het nu leven; dat de werkelijkheid voor hen al avontuur genoeg is, zijn gek of irritant. Een combinatie van de twee komt ook vaak voor. 

Internet en films zijn aan deze kant van de wereld de meest gebruikte vluchtwegen*. Beide treden in werking bij het indrukken van een knop, zijn goedkoop, niet per se ongezond, en leggen beslag op je belangrijkste zintuigen.

Al jaren wordt gewerkt aan pressure suits, waardoor je computergegenereerde impulsen kunt vertalen in fysieke gewaarwordingen. Smell-O-Visiontechnologie maakte het regisseur Mike Todd al in 1960 mogelijk zijn meesterlijke geurfilm The Scent of Mystery te maken. Je zou zeggen dat het een kwestie van tijd is voor we een niet van echt te onderscheiden wereld kunnen creëren. Alles wat we hoeven doen, is miljarden in de techniek pompen en achteroverleunen terwijl een kluitje nerds bij MIT** losgaat. 

Het gekke is: die ultieme ervaring, dat met alle zintuigen verdwijnen in een andere werkelijkheid, is er al jaren. Het heet l-e-z-e-n, en het enige wat daarvoor van je verlangd wordt, is een milde vorm van zelfopgelegde sensorische deprivatie. Al na een week zonder tv en internet wordt je brein zo hongerig naar input dat het van een eerste zin als “I was thirteen years old the first time I walked on water, the man in the black clothes had shown me how to do it”*** een bijna-LSD ervaring maakt. 

Ik was eenentwintig toen ik mijn tv wegdeed omdat ik niet langer wilde betalen voor iets wat me zo weinig bracht. Het boek op mijn nachtkastje, die eerste weken van buisdeprivatie, was Gustav Meyrinks Der Golem. Binnen de kortste keren ijsbeerde die kleiman hele nachten aan mijn voeteneind. 

Wat ik bedoel te zeggen is: 3D-films met Dolby Surround worden als totaalervaring gepresenteerd, terwijl de echte totaalervaring in je hoofd zit. Er wordt minder gelezen omdat er makkelijkere verhaaldragers zijn dan geschreven tekst. Zoals een vriend van me ooit zei toen ik vertelde dat Bram Stokers Dracula een van mijn favoriete boeken is: ‘Weet je wel hoeveel bladzijden dat zijn? Man, in twee uur heb je de film gezien.’

Iemand moet mensen zoals James (voornoemde vriend) uitleggen dat er geen betere totaalervaring bestaat dan lezen. Dat het met stip de beste drug is. 

Nee, wacht. Schrijven is nóg lekkerder. 

 

* Bron: Hidari Psychoscientific Quarterly, sept. 2012  

** Massachusetts Institute of Technology

*** Paul Austers Mr. Vertigo

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Michaël Van Remoortere
    Michaël Van Remoortere

    Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceert essays, verhalen en gedichten in een aanzienlijk aantal tijdschriften. Daarnaast maakt hij ook theaterperformances en installaties. Momenteel werkt hij aan de gedichtenbundel mythomaniën en de roman Autodafe.