Patroclus

patroclusPaul Beers vraagt zich af of ik de naam ‘Patrokles’ in mijn blog van 2 februari jl. letterlijk heb overgenomen uit het Groene-artikel en of dit misschien Engels is. Volgens hem is het ofwel Achilles en ‘Patroclus’, op z’n Latijns, ofwel Achilleus en ‘Patroklos’, op z’n Grieks. Ik nam ‘Patrokles’ inderdaad  over uit het vertaalde stuk uit De Groene Amsterdammer, omdat ook ik in de veronderstelling verkeerde met een Engelse vertaling van doen te hebben. Ik verzuimde dit te verifiëren. Pas nu ging ik naar de oorspronkelijke tekst van William Deresiewicz en daarin staat Achilles and ‘Patroclus’, op z’n Latijns. 

Met zijn opmerkingen over de spelling van ‘Patrokles’ snijdt Paul Beers indirect een interessant punt aan. Hij laat mij namelijk weer eens inzien hoe dominant het Engels is geworden – zie ook mijn blog van 30 januari – en dat ik eraan gewend ben dat er in de nieuwe lingua franca van de wetenschap over ons westerse cultuurgeschiedenis wordt geschreven.  

We verhouden ons tot het  internationale cultureel erfgoed meer en meer te vanzelfsprekend in het Engels. Op grond van Engelse vertalingen  wordt het gesprek in de academische gemeenschap net zo gemakkelijk over werken uit de klassieke oudheid als over het werk van Franse filosofen gevoerd. Deze Angelsaksische gevangenis ontneemt ze het zicht op het werkelijke gedachtegoed van belangrijke  denkers. Als je Michel Foucault in het Engels leest, lees je een andere Foucault. En wie, om even dichter bij huis te blijven, Johan Huizinga in het Engels leest, bekruipt af en toe het gevoel dat het toch over iets anders gaat.  Wederom een pleidooi voor meertaligheid.


In de Oorshop

Vriendschap

‘Wat is een vriend nog?’ is de titel van een beschouwing over vriendschap van de Amerikaanse literatuurhistoricus William Deresiewicz. Zij verscheen afgelopen week in De Groene Amsterdammer. Een mooi stuk dat tot nadenken stemt over iets wat van groot belang is in ieders leven, maar door de opkomst van internetsites als Facebook en Twitter onder druk lijkt te komen staan. Ook Beatrix maakt zich hierover nogal druk. We hebben meer vrienden dan ooit – we zenden ons via het internet uit aan vijfhonderd vrienden tegelijk -, maar niemand uit deze groep is nog extra bijzonder. Vrienden zijn geen individuen meer, maar maken deel uit van een uniforme massa, ‘een vriendenwol’. En voor de ideale vriendschap zoals Deresiewicz die beschrijft is geen plaats meer, want echte vriendschap kan volgens hem alleen voortkomen uit een unieke beschermde wereld die twee mensen met elkaar scheppen.

Deresiewicz lijkt te verlangen naar de vriendschappen die zo’n belangrijke rol speelden in klassieke en neoklassieke tijden en bestonden tot het einde van de negentiende eeuw. Hij geeft een paar bekende voorbeelden: Achilles en Patrokles, Goethe en Schiller en Lord Byron en Percy Bysshe Shelley.Vriendschap was voor hen een hogere roeping, een ideaal, waarbij zakelijke belangen op geen enkele wijze een rol speelden. Het ging erom elkaar op te roepen naar het Goede,  moreel advies te geven en te corrigeren. Deze omgang met elkaar leverde ook nog eens mooie wereldliteratuur op.

Aan deze vriendenstellen voeg ik graag twee Nederlanders toe: Albert Verwey en Willem Kloos. Deze dichters uit de Amsterdamse kring van de Tachtigers uit het einde van de negentiende eeuw hadden een intieme relatie waarin het elkaar oproepen naar het Goede en de Kunst een belangrijke rol speelde. Aan deze vriendschap kwam met de nodige dramatiek, vooral van de kant van Kloos, een einde toen Verwey trouwde met Kitty van Vloten en zich vestigde in Noordwijk aan Zee. Over de aard van deze relatie is door literatuurhistorici veel gespeculeerd. Was zij louter geestelijk van aard of was er ook sprake van een fysieke aantrekkingskracht en van lichamelijke liefde?

Tot nu toe is dat onduidelijk gebleven. Interessant? Voor het werk van beide dichters misschien niet, maar wel voor diegenen die zijn geïnteresseerd in het fenomeen vriendschap aan het einde van de negentiende eeuw in Nederland. Gelukkig werkt Madelon de Keizer aan de biografie van Albert Verwey en zal Bart Slijper het leven van Willem Kloos beschrijven. Op de aard van deze vriendschap zullen beiden hun licht moeten doen schijnen. Op hun publicaties moeten we nog even wachten, maar hierbij als opwarmer het eerste sonnet uit Albert Verweys dichtbundel Van de liefde die vriendschap heet, die hij schreef naar aanleiding van zijn vriendschap met Willem Kloos.   


                                              I

     Licht mijner ziel! ik zag u steeds van ver,
     En wist wel dat gij eindlijk komen zoudt; –
     Woorden, die ik niemand heb betrouwd,
     Gaan uit als bleke vlammen; – als een ster,

     Diep in ’t azuur, maar blanker, lieflijker,
     Zie ’k in uw lokken liggen ’t licht gelaat;
     ’t Mysterie van veel leeds, maar nooit van haat,
     Droomt in uw oogen; – ’k zag het steeds van ver.

     Ik zal u zien, mijn Licht, zoo zie gij mij:
     In éen zoet waas van gloed, waar ieder woord
     Doorheenvlamt van de lippen en saamglijdt

     Met andere tot één lichtende eenigheid –
     En elk van ons droomt in een glorie voort,
     En andre glorie gaat ons stil voorbij.

 willem_kloos_2Verwey

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Bloch

In de Volkskrant van vrijdag 29 januari jl. wijdde Hans Driessen een lovende recensie aan Stil de tijd.  Een pleidooi voor een langzame toekomst van Joke Hermsen. Dit weekeinde las ik het boek en de recensent heeft gelijk. Hermsen heeft een helder boek geschreven over de geschiedenis van het denken over tijd in de Westerse wereld. Zij neemt bovendien op interessante wijze zelf stelling met het onderscheid dat zij aanbrengt tussen kloktijd en de niet te meten innerlijke tijd. Ook haar pleidooi voor de verveling is boeiend: ‘In de verveling leert de mens zijn grenzen te overschrijden, omdat hij zich ten overstaan van de leegte van zijn oude overtuigingen en meningen ontdoet, en zo tot een nieuw inzicht kan komen.’ Een rijk boek ook, omdat haar gedachtegang wordt opgehangen aan het werk van dichters, denkers en beeldende kunstenaars als Henri Bergson, Frederik van Eeden, Peter Sloterdijk, Marcel Proust en Mark Rothko.

Ik las met extra belangstelling Hermsens opstel over de Duitse marxistische filosoof Ernst Bloch (1885-1977), wiens werk ik twintig jaar geleden heb leren kennen via de essays van Paul Rodenko. Bloch schreef het magistrale Das Prinzip Hoffnung, waarin hij – ik volg nu Hermsen – de tijd niet behandelt als een gestaag toehollen op de dood, maar als het naderen van een nieuw begin: ‘Tijd schept ruimte om tot verandering, verbetering en vooral herinterpretatie van het reeds bestaande te komen’. De mens realiseert zich dat het Zijn  nog niet af is, er moet nog iets komen en dat geeft hoop. Met andere woorden: het is de utopie die de mens doet verlangen te realiseren wat er nog niet is. Dat is toch een mooie gedachte.

Het is overigens opvallend dat Hermsen Paul Rodenko in haar boek niet noemt. De denkers die haar zo lief zijn, waren voor een groot deel ook zijn denkers. En wat  zij opmerkt over verveling lezen we regelmatig in Rodenko’s beschouwingen over moderne poëzie. En ook hij vond in Bloch een intellectuele medestander. Hij was gefascineerd door wat hij noemde Blochs ‘zuigkracht van het Nieuwe, het nog- niet-bewuste’.   

Hermsen pleit ervoor Blochs Das Prinzip Hoffnung in een Nederlandse vertaling op de markt te brengen. Dat was trouwens al bijna gebeurd. Eind jaren zestig van de vorige eeuw startte Paul Rodenko samen met de psychiater en radencommunist Leo Hornstra de Manifesten-reeks, die door de Haagse uitgever Louk Boucher werd uitgegeven. In deze reeks zou het werk van een aantal belangrijke linkse denkers in vertaling worden uitgegeven. Op het verlanglijstje van Rodenko stond ook het boek van Bloch.

In de reeks verschenen vertalingen van het werk van bijvoorbeeld Karl Marx en Erich Fromm, maar het boek van Bloch kwam er door onenigheid niet. Hornstra verweet Boucher te traag te zijn met zijn uitgaven en zocht contact met de jonge uitgever Rob van Gennep. Die wilde de reeks wel uitgeven, maar daarin wilde hij niet een boek van Hornstra opnemen. Die had net een psychoanalytisch boek  klaar,  Het innerlijk gezicht, waarin hij zich tegen de libido- en agressietheorie van Sigmund Freud keerde en het begrip ‘jongerenverzorginsinstinct’ introduceerde, waarmee wordt bedoeld dat de vrouw de behoefte voelt een ‘eigen jong’ op te voeden. Het boek werd gelezen als een pleidooi voor het traditionele gezin. En met zo’n boek kon Van Gennep bij zijn verlichte lezers niet aankomen. Het betekende niet alleen het einde van de manifestenreeks, maar ook dat het Nederlandse publiek nog steeds niet in vertaling kennis kan nemen van een bijzonder werk uit de Duitse filosofie.

Bloch

Nederlands, tenzij …

In 2003 publiceerde de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen het rapport Nederlands, tenzij…, dat gaat over de toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal in de alfa- en gammawetenschappen. Daarover waren toen grote zorgen en nu zeven jaar later is er nog maar weinig veranderd. Wetenschappelijk personeel wordt nog steeds in eerste instantie afgerekend op de publicaties in  internationale refereed tijdschriften (periodieken met externe beoordelaars) en op het aantal malen dat hun publicaties door derden worden aangehaald: de internationale citation score. Met deze cijfers worden carrières gemaakt en gebroken; het spreekt voor zich dat onderzoekers daarom ervoor kiezen voor een internationaal publiek in het Engels te publiceren. 

Destijds was ik betrokken bij de samenstelling van het rapport en ik ben daarom de discussies over dit onderwerp op de voet blijven volgen. De problematiek is dus niet veranderd, wel de context waarin zij wordt besproken. De laatste jaren zie ik het rapport steeds vaker opduiken in bijdragen over het behoud van de Nederlandse identiteit en cultuur. Dat gebeurt dan vaak op grond van een  eenzijdige lezing van het rapport. De boodschap van de KNAW om als wetenschapper naast in het Nederlands vooral ook in het Engels of in een andere taal te publiceren, vind je in die discussies bijvoorbeeld nooit terug. 

Gelukkig zijn er ook nog steeds mensen die de nuance wel aanbrengen. Afgelopen zomer schreef een aantal hoogleraren taalkunde een brief aan minister Plasterk, waarin wordt gewezen op de juiste boodschap van de KNAW. De hoogleraren benadrukken enerzijds hoe belangrijk het is voor onderzoekers om in het Engels of een andere taal te publiceren. Meertalenbeleid past bij het streven van Nederland om een vooraanstaande positie als kennismaatschappij in te nemen, stellen zij. Taal en denken zijn nu eenmaal onlosmakelijk met elkaar verbonden en meertaligheid geeft toegang tot meer kennisgebieden.Het gebruik van verschillende talen als voertuig van de gedachte kan volgens hen ook nog eens een extra bijdrage leveren aan ieders intellectuele ontwikkeling.

Anderzijds voegen zij eraan toe: ‘Een Nederlandstalige publicatie is nodig wanneer het gerapporteerde onderzoek maatschappelijk relevant is in de Nederlandse context of wanneer het past in een wetenschappelijk discours van deskundigen op een voor Nederland specifiek gebied – denk aan de Nederlandse taalkunde, de Nederlandse geschiedenis, de Nederlandse bosbouw, Nederlands recht, de vaderlandse economie, criminaliteit, media, waterstaat, winkelstand, kunst en cultuur, bestuurlijke inrichting, politiek en dergelijke. Engelstalige publicaties komen uit zulk onderzoek voort wanneer het tevens antwoord geeft op algemene wetenschappelijke vragen.’

Zo is het maar net. De wetenschap is kosmopolitisch, de onderzoeker kan en wil niet anders dan een wereldburger zijn. Te vaak wordt vergeten dat voor een wereldburger de eigen taal en cultuur even interessant zijn als de talen en culturen in de wijde wereld om hem heen. Het is van belang dit in een tijd waarin kosmopolieten en nationalisten in het debat tegenover elkaar worden geplaatst te benadrukken. Geen tweespalt, maar een weloverwogen enerzijds en anderzijds.   vlag



Vox Populi

In mijn blog van 26 januari citeerde ik uit een artikel over kunst en kunstbeleid in Nederland van PVV ‘er Martin Bosma. Dat hij met zijn opmerkingen over kunstenaars en kunst de stem van het volk vertolkt, blijkt uit een lezersbijdrage op de internetsite van De Telegraaf.  Een lezer reageert als volgt op het bericht dat Geert Wilders, nu hij niet meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen in Rotterdam,  de ontevreden brugers oproept op Leefbaar Rotterdam te stemmen: 

‘Mijn stem hebben ze, kijk maar eens op de site! Ze weten veel van wat mij bezig houd prima te verwoorden. Ik zeg doen.. weg met de belastingeld slurpende zooi kunstzinnige projectjes is er eentje van… als je alleen kunst kan maken met sloten subsidie moet je lekker gaan werken en het als hobby ernaast bedrijven.’

 


 



Willem Bijsterbosch

BijsterboschSchrijver en dichter Willem Bijsterbosch is vorige week op 55-jarige leeftijd overleden. Plotseling, dood in zijn huis gevonden. Hij heeft daar waarschijnlijk een week gelegen. Zo kan het een vergeten schrijver vergaan. Inmiddels is hij gecremeerd, op kosten van de gemeente Den Haag. Wat een treurigheid. Bijsterbosch publiceerde tussen 1981 en 1997 acht romans, waarvan Handlangers het bekendst is. Hij debuteerde met een bundel gedichten: Motief onbekend. Hieruit een gedicht, ter nagedachtenis:

 Een hoog

 Toen ik nog bij jou woonde

In het huis met de binnenplaats

Luisterde ik nachtenlang

Naar jouw onrustige voetstappen

En hoe je op de schrijfmachine

Die brieven aan haar uittikte.


Op de avond van haar komst

stond ik halverwege de trap,

hoorde hoe ze je naar bed leidde

en hardop lachend uitdaagde

tot de liefde die zich daarna

in een doodse stilte voltrok.


En als ze dan weer op zondag

met de trein naar huis ging

kwam je benden met jenever

en liet, de ogen dicht , toe

dat ik je haren streelde.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De oude leugen: Dulce et decorum est pro patria mori

    De oude leugen: Dulce et decorum est pro patria mori

    Een paar weken geleden ben ik begonnen gedichten uit mijn hoofd te leren. Een directe aanleiding was er niet, maar het leek me leuk om – wanneer de gelegenheid zich voordoet – een gedicht te kunnen declameren, zoals ik vroeger altijd wel wat kon pingelen als er ergens een piano stond (tegenwoordig ken ik helaas...
    Lees verder
  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 7 Govert Flinck vs Rembrandt

    DE MENS ALS BIOPIC 7 Govert Flinck vs Rembrandt

    De schilder Govert Teunisz Flinck is opgenomen in het Amsterdamse Pesthuis en zegt: ‘Mijn hele leven heb ik gewacht tot al mijn critici aan de pest, cholera, of tyfus gestorven zijn. Wachten tot iedereen verdwenen en vergeten is, behalve ik. Ja, ik heb rottige gedachten gehad, mijn hele leven. En nu? Eén ding hamert, hámert...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Glittertand

    Glittertand

    Voorheen vervloekte ik de studiedagen van mijn dochters basisschool. Dat kwam deels doordat ik ze niet (als een georganiseerde ouder) aan het begin van elk jaar in mijn agenda zette. Gênant vaak heb ik balend voor die poort gestaan, opkijkend naar donkere lokalen. Sinds dit jaar staan alle studiedagen in mijn agenda en mijn hekel...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Koen Dobbelaer
    Koen Dobbelaer

    Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.

  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.