De zon komt op boven een verwoest Arcadië

(De wereld in stukken 43)

Leven onder een regering waar je weinig goeds van hebt te verwachten en met een programma dat je het ongemakkelijke gevoel geeft niet op je plaats te zijn, het is een sensatie die Filipino’s al eeuwen kennen. Op het eilandenrijk linksboven op deze kaart was allereerst natuurlijk millennia een zeer decentraal bestuur van handelsnederzettingen per eiland. Een netwerk van contacten per outrigger boat. (Toen ging het allemaal nog wel…) voordat de Spanjaarden in 1565 de boel overnamen en de Amerikanen in 1946 vertrokken. Daartussen Chinezen en Japanners.  Van 1965 tot 1986 de Ferdinand Marcos regering van onderdrukking van media en oppositie, geweld, corruptie en… zijn koopverslaafde gade Imelda. Na Aquino naar de gek Duterte en nu – godbetert – Bongbong, de zoon van Ferdinand en Imelda! Waar gekken wel niet op stemmen! Zijn ouders haalden in 1989 het Guinness Book of Records wegens: ‘het meest gestolen van een overheid.’ Tussen de 5 en 10 miljard graaiden ze weg. In 2018 zei Imelda:

‘We bezitten vrijwel alles op de Filipijnen, van elektriciteit, telecommunicatie, luchtvaartmaatschappijen, banken, bier en tabak, krantenuitgeverijen, televisiestations, scheepvaart, olie en mijnbouw, hotels en badplaatsen, tot aan de kokosnootfabrieken, kleine boerderijen, onroerend goed en verzekeringen.’

En het electoraat, zoals op veel plekken, vergeet de geschiedenis en dat wat een politicus echt doet of wil en verliest zich in een gedroomd verleden.

Ik neem aan dat voor de oppositie op de Filipijnen, de kunstenaars, journalisten, armen, schrijvers, wetenschappers, dagelijks toch de zon weer opgaat boven hun Arcadië, ondanks de wellicht ingesleten droefenis over de gekte boven hun hoofden.

En over wat voor land gaat de zon dan op! Mijn kortste samenvatting was ‘Amerika in de jaren vijftig, neergezet in Azië.’ Waar anders werd je in prachtige mintgroen en roze diners bediend door dito geklede meisjes op rollerskates die je een cocktail aan kwamen zeilen?  Ik herinner me nachten op veerboten waarvan het volledige bovenste dek door stapelbedden van gekleurd plastic waren gevuld waar honderden mensen sliepen in de hete tropennacht onder de sterren. De werkelijke uitzinnige jeepneys, verlengde jeeps in de bontste kleuren en zilver en goud gepolijst met parafernalia van die andere Grote Wetgever op het eilandenrijk: de katholiek kerk. Waar anders kun je naar een live kruisiging, met echte spijkers, met echt bloed?

Spaans en Engels kom je nog overal tegen. De keuken is de minste van Azië wat mij betreft, veel fastfood, ook op z’n Amerikaans. Naar cultuur moet je erg goed zoeken. De natuur is daarentegen ongelofelijk mooi. Van pijnbossen op Noord-Luzon tot de koraalriffen, van de heuvels op Bohol (en het endemische Filipijnse spookdiertje!) tot de bountystranden van Malapascua, van de hete bronnen op Camiguen tot de paddy’s van Cebu. 572 soorten vogels, waarvan 172 endemische. Geen land heeft meer werkkracht buitenslands. Een schoonmaker in de Verenigde Arabische Emiraten is geloof ik altijd een Filipijnse.

Een Filipijnse geschiedenisles

Het is een geschiedenis die
ons wegvoert
van wie we zijn.

Wij schelden erop,
zoeken er de oorsprong van,
en geven de macht de schuld
waardoor Spanje gelijk kreeg
en Amerika – beet.

Dit is waar het op neerkomt:
we zijn afgebeten, weggesneden
uit de schil der dingen.

Wat ons ooit pulp gaf
is afgekauwd
en ontpit – verdroogd.

Citeert Buruma in zijn Gods Dust Alfredo Navarro Salanga, een van de bekendere Filipijnse dichters.

Dat afgekloven fruit zijn, is een sterk beeld. Het droeve gevoel dat de vele sekswerkers naast opvallend veel Duitse sekstoeristen gaven. Maar tegelijkertijd die onthutsende schoonheid van het land. En de vrolijkmakende frivoliteit van de zeer jonge bevolking en haar hang naar camp en kitsch.

Geschiedenis is ook ver weg en de toekomst zeer nabij, helpen we ons in onze mismoedigheid maar wat op weg.

lezen:

F. Sionil José – Mis in Manila

Ian Buruma Gods Dust. A Modern Asian Journey.

Zier ook deze ontstellende documentaire: The Kingmaker

Naar kaart 44

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Lek

In het koude donker werd ik wakker naast Ada (7), die in afwezigheid van haar moeder bij mij had willen slapen. Ik durfde niet te kijken hoe laat het was omdat het antwoord toch wel kut zou zijn: rond drie uur betekende dat ik heel kort geslapen had en misschien nog één uurtje zou kunnen pakken, rond vijf uur dat ik niet meer in slaap zou komen en dat het beter was om maar vast aan de slag te gaan.

Onder het ruisen van de regen door waren duidelijk individuele druppels te horen: een lekken dat met even betrouwbare als tergende intervallen klonk in de woonkamer. Het heeft daar eerder gelekt. Er is ettelijke keren naar gekeken. Het lekte daar nu weer.

Bizar hoe een druppel op de verkeerde plek alle hoop op nachtrust doet verdwijnen. Regen tegen dak en ruiten: een heerlijk ruisen dat je binnenzijn benadrukt. Petsen op de vloer in je woonkamer: een watermarteling waarvoor je niet eens in dezelfde ruimte hoeft te zijn.

Inmiddels kan ik het geluid van een druppel die een vloerdeel raakt onderscheiden van tikkende verwarmingsbuizen, van door een kind gemorst kraanwater, van het door temperatuur of droogte zetten van dakbalken en wanden. Zelfs midden in mijn slaap pik ik het blijkbaar op.

Ik kwam overeind, glipte uit bed en liep de gang door, twee wollige eilandjes van duttende kat ontwijkend. Bij het laagste punt van het daklicht in de woonkamer hing een glinsterende druppel. Eronder op de vloer glom een kwaadaardige vlek, een vennetje vol watergeesten.

Ik zuchtte, deed het licht aan en pakte theedoeken, een emmer. Terwijl ik veegde en depte, uitwrong, landden er druppels op mijn achterhoofd en in mijn nek. Een kleinigheid op zich, gewoon water dat het laagste punt zoekt zoals het in beekjes en rivieren doet, een eeuwig optimistisch streven naar de zee. Maar water hoort niet door het dak te komen en het dakbeschot zou gaan rotten als ik niet ingreep.

Ze zeggen dat wie het zich kan veroorloven een huis te kopen, gek is als hij huurt. Ik zou daaraan willen toevoegen en genoeg geld heeft om dat huis door anderen te laten onderhouden.

Om halfzeven kwam Ada uit bed. Ze klom bij me op schoot en gaf me een kus, leek niks te merken van het tikken in de mengkom op de vloer.

‘Vandaag komt Sinterklaas aan met de boot,’ zei ze.

En dat was zo. Ik regelde ontbijt, zocht mooie kleren met haar uit. Rond halfelf waren alle tanden gepoetst en haren gekamd en kon ik met Ada en haar broer Nadim (12) op pad. De Sint zou langs de Scharrebiersluis komen, die zowat naast café De Druif ligt, dus ik prees me dit jaar gelukkig.

Met wat andere ouders en kinderen verzamelde ik me op het hardstenen afdak van het souterrain van het café en volgde de beweging aan de kade, de boten met pieten en Sint. Veel grote mensen gingen opvallend vroeg aan het bier en ik dronk mijn eerste fluitje om half twaalf.

Ik zag een liefde uit mijn verleden met haar jonge dochter lopen en besloot haar niet te roepen, keek naar hoe M onder het praten steeds naar het meisje overhelde. Haar grijzende krullen reikten als tentakeltjes naar het kind. Ik vroeg me af of ik me M’s lijf echt kon herinneren of het nu aanmaakte in mijn hoofd.

Het ontroerde me om iemand die ik uit een kinderloze tijd kende hand in hand met haar dochtertje te zien, zoekend naar de beste plek om Sint en Piet te roepen. Zoveel jaren, dacht ik. Zoveel leven al voorbij.

Druifcollega Yaad was aan het bijklussen voor AT5 en interviewde kinderen. Ada kwam met een mop en Nadim vertelde wat zijn lievelingsboek was. Toen de camera weer verder ging, zei Nadim dat hij wil worden ingeschreven bij een castingbureau. Bijna legde ik uit wat een ellende die bureaus zijn en hoe vaak je voor niks moet auditeren.

‘Mis je mama?’ vroeg ik aan Ada, die opeens stilletjes leek.

Ze pakte mijn hand, knikte.

‘Maar die is er morgen weer,’ zei ik. ‘Als je uit school komt. We sturen haar wel een mooi plaatje van je.’

Ik maakte een foto van Aad met haar pietjestiara en appte die na enige twijfel aan B. Dit was de eerste keer in twaalf jaar dat zij een intocht had gemist.

Om me heen aten de mensen broodjes worst, dronken ze Chocomel. Kinderen renden over het terras. B hoorde nu te zeggen hoe leuk ze dit elk jaar weer vindt en ik zou daarop het hele feest belachelijk maken; dit zijn de rollen waarin we zijn gegroeid, maar nu mijn vaste tegenspeelster er niet was had ik veel minder tegen de Grote Kindervriend.

Ik zong Daar wordt aan de deur geklopt met Aad en legde een toerist uit wie Sinterklaas was en waarom het feest in de meeste steden niet meer zo heel racistisch is. De toerist leek niet overtuigd.

Zo snel als het druk geworden was, liep de kade ook weer leeg en binnen een halfuur oogde het Rapenburg verlaten. Ook Nadim was al naar huis gegaan. Ik zette Ada op het zitje op mijn stang en trapte met haar terug naar ons eiland, waar me op het dak nog een heel gedoe met zeilen, touw en planken wachtte.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

a.k.a. Deadboy

Woorden zijn belangrijk. Woorden kunnen deuren zijn of vensters. Ze kunnen staan voor de behoefte aan verbinding of een muur optrekken. In de verkeerde handen, van politiek of media, wordt taal vaak ingezet als een verdeel-en-heersinstrument. Om macht mee uit te oefenen. Als manier om de werkelijkheid te simplificeren. Of als instrument voor gaslighting, waarbij je aan je eigen beoordelingsvermogen gaat twijfelen.

Eendimensionaal taalgebruik verdeelt mensen in kampen. Afgelopen juli viel het kabinet Rutte IV over maatregelen om de ‘migrantenstroom’ in te perken. Woorden als ‘migrantenstroom’, ‘asielplaag’ of ‘vluchtelingenlawine’ insinueren dat we hier te maken hebben met een gevaar, met een te veel, met bedreigende aantallen zonder gezicht. Je zou bijna vergeten dat het gaat om mensen zoals jij en ik. En dat bedoel ik letterlijk. Migrant zijn is wat ons verbindt. Het zit in ons DNA: van oorsprong is de homo sapiens een rondzwervende nomade die grenzen slecht uit overlevingsdrang. Niemand hoeft ver te zoeken in zijn of haar familiestamboom om een neef of een betovergrootmoeder te vinden die door oorlog, ziekte of natuurramp, door werkloosheid of als pure gelukszoeker op zoek ging naar een andere, betere toekomst voorbij de horizon.

Niemand laat zo maar alles wat hij kent en liefheeft achter zich om ergens ver weg, op een onbekende plek met andere gewoonten en een vreemde taal, een nieuw leven op te bouwen. Zoom in op de vluchteling en de migrant, op deze gelukszoekers van over de grens, en je ziet haarscherp dat migratie vooral een daad is van enorme moed en zelfopoffering.

Ik ervaar dit wekelijks als ik Nederlandse les geef aan statushouders, expats en asielzoekers. Bijna dagelijks vult mijn beeldscherm zich met migranten, elke met hun eigen verhaal. Ik zie het bij de Turkse cursiste, die als enige van haar hele familie een aardbeving overleefde, na dagen onder het puin te hebben gelegen, en die nu, haar pijn verstopt achter een glimlach, internationaal carrière maakt bij de ING. Bij de Oekraïner achter in de klas die zich maar moeilijk kan concentreren op de vervoeging van onregelmatige werkwoorden omdat hij in de pauze gesproken heeft met zijn beste vriend, die samen met zijn zwangere vriendin doodsangsten uitstaat in een schuilkelder in Kyiv. De Iraniër, die nachtdiensten draait als schoonmaker van kantoorgebouwen, is in zijn geboorteland natuurkundeprofessor.

Terwijl ik deze woorden schrijf, luister ik op Spotify naar de zangeres Fairuz, de Engel van Libanon. Iedere ochtend, in het hele Midden-Oosten, van Kabul tot Cairo, van Palestina tot Teheran, klinkt haar stem in de thee- en koffiehuizen, op straat en op de taxiradio.

‘Door Fairuz,’ zegt de taxichauffeur Samir in Goudjakhals tijdens een nachtelijke rit door de kapotgeschoten straten van Beiroet, ‘waren we tussen de granaten door in staat om lief te hebben. Met haar stem als mast bevoeren we de zee van hoop.’ 

Alle personages in Goudjakhals staan me na aan het hart. Maar deze dagen gaat mijn hart vooral uit naar de jongere broer van Samir. Tarek, a.k.a Deadboy, is een Palestijnse straatkunstenaar die in Nederland in de illegaliteit terechtkomt omdat hij aandacht wilde vragen voor zijn zaak.

“Op een avond in de nachtopvang waren we op de radio getuige van een oud liefdesspel. Met geloken ogen speelden de zionisten over tafel het Westen de joker toe van de Holocaust. De boodschap: bemin ons, niet die ander. We reageerden met een graffiti-aanval, uitgevoerd op een blinde muur van het stadhuis, recht tegenover een bewakingscamera:

PALESTINA ZAL OVERWINNEN.

De volgende avond, in blauw-witte blow-upletters, lazen we eronder het antwoord:

ISRAËL ZAL OVERLEVEN.

Eigenlijk was het geen antwoord. Zeker geen weerwoord. Eerder bijna verlegen woorden. En toch vervulde de boodschap ons met wanhoop. Een overwinning is altijd tijdelijk, beperkt. Overleven daarentegen heeft een eeuwigheidswaarde. Wij vechten dagelijks om ons bestaansrecht. Zij hebben zichzelf dat recht allang verleend.”

(uit: Goudjakhals)     

Tarek is een fictief personage. En toch. Sinds op 7 oktober de hel uitbrak in Israël en vervolgens in de bezette gebieden, vraag ik me iedere dag af hoe het met hem is, en met zijn familie in Beiroet en in Gaza. Waarom? Verhalen bieden de mogelijkheid de innerlijke wereld te betreden van anderen. Fictieve personages krijgen hun eigen leven in onze binnenwereld. Worden een onderdeel van onze realiteit, onze dromen en gedachten. Komen om ons heen staan, zoals de doden en voorouders ons omringen. Kunnen zelfs een troost zijn in eenzame uren.

Zijn schrijven en lezen niet beide oefeningen in empathie?   

Foto van Julien Ignacio
Julien Ignacio

De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

De voorspelling

Peer begon deze week tijdens het eten over Paul de Octopus – een achtarmig dier dat voorspellende gaven werd toegedicht. Ten tijde van het WK in 2010 was ik twaalf, dus ik kan me er vaag nog wat van herinneren, maar het nieuws over die helderziende octopus was kennelijk niet blijven hangen. Peer is ouder, en was al twintig toen die octopus het tot krantenkop had geschopt.

Ze diept wel vaker absurde feitjes op als we een normaal gesprek voeren, en wist ook te vertellen dat er een kat heeft bestaan die Achilles heette, die ook wat voorspellingen had gedaan – een goedgelovig mens zou daarin kunnen geloven, of een achterlijk mens. Wij behoorden tot die laatste groep, maar dat kwam vooral omdat we al aangeschoten waren.

We hadden het over de verkiezingen, wisten allebei wat we gingen stemmen, hadden samen wat debatten gekeken en wat peilingen besproken, maar dus vooral veel wijn gedronken, tot we tot de conclusie waren gekomen dat er geen peiling te trekken viel op de aanstaande uitslag. Kort daarna was Peer over die octopus en die kat begonnen. Ze was opvallend soepel opgestaan, nam Madame Bovary op haar arm (die dat gedwee toeliet), en vroeg of ik nog wat lekkers voor mijn viervoeter in huis had, terwijl ze al naar mijn keukenkastjes liep.

‘Als jij even drie papiertjes scheurt en daar de grootste drie partijen op schrijft,’ beval ze, terwijl ze met één hand door mijn kastjes ging en met haar andere arm Madame Bovary tegen zich aangedrukt hield.

‘Je wilt toch niet –‘

‘Ja. Wie weet!’ zei ze, met de lach die ze altijd op haar gezicht heeft, alsof iemand haar tien minuten geleden een grap had verteld en de laatste restjes van die lach nog in de groeven van haar gelaat stonden.

Tien minuten later keken we gespannen naar Madame Bovary, die we los hadden gelaten op de drie grootste partijen, die gereduceerd waren tot een schoteltje met paté. Ze had het tafereel eerst van een afstandje bekeken, was langzaam naar de schoteltjes toegelopen, terwijl wij onze adem inhielden en nipten aan de laatste restjes wijn die we nog hadden.

‘Als ze van de VVD gaat eten, brengen we haar meteen naar het asiel,’ zei Peer.

‘En als ze van de NSC eet, gaat ze een week op rantsoen,’ voegde ik toe, terwijl het orakel haar tong al uitstak naar de paté die op het bordje van de VVD lag.

Nog voordat ik het kon roepen, had Peer vrij hard ‘Lief, niet doen!’ geroepen tegen de helderziende in de dop, die nietsvermoedend wilde beginnen aan de VVD-snack. Het arme beest was zo geschrokken dat ze weg was geschoten, via de krabpaal de kast op probeerde te komen en daarbij een vaas omstootte, die uiteenspatte op de vloer.

Nadat we Madame Bovary gerustgesteld hadden en de band tussen Peer en haar weer hersteld was, waren we naar bed gegaan, zonder echte voorspelling – dat was maar beter ook, want we hadden een ramp voorkomen, vonden we. We hadden nog steeds geen flauw idee wat de kapotte vaas nu precies betekende (het moest een diepere betekenis hebben), hadden er allerlei complotten op losgelaten, maar kwamen er niet uit.

De wijn bonkte in mijn hoofd, en toen ik net in halfslaap was gevallen, draaide Peer zich naar me toe en stootte me aan.

‘Ik weet wat het betekent!’ riep ze, terwijl ik de dekens over mijn hoofd trok en wat chagrijnigs mompelde.

‘Nou?’

‘Dat we morgen even naar het tuincentrum moeten, zodat ik een nieuwe vaas voor je kan kopen.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman

En dan…slaat het om

Eergisteren was dan eindelijk het moment om De schim van Raamswolde ten doop te houden. Vijf uur, in de ‘tuinkamer’ van Uitgeverij van Oorschot. Ik had mij van tevoren behoorlijk nerveus gemaakt, maar de zenuwen verdwenen als kakkerlakken waar het licht op valt toen ik een stukje kon gaan voorlezen. Daarna, tijdens het signeren, kwam ik zelfs in een jolige stemming. Ik kreeg cadeaus (vooral drank), kaarten, warme handdrukken en knuffels. We proostten op een tweede druk, we dronken, we lachten. Het was goed. Nee, meer dan goed. 

Met zijn goudgele lichten leek de hele Herengracht te delen in mijn vreugde toen ik later met een volle klapkrat naar de auto waggelde. 

Voor we vertrokken deelden mijn vrouw en ik een sigaartje. Met het opbranden van de tabak, groeide in mij langzaam een onaangenaam gevoel. Ik herkende het, dit had ik altijd na een feest: klein verdriet omdat het afgelopen was. Niet te veel aandacht aan besteden. 

Tijdens het rijden was ik stil. We stopten bij een wegrestaurant, maar ik at weinig. Boven mijn ogen zwol hoofdpijn aan en ik was een beetje duizelig. 

Nadat we thuis de kinderen naar bed hadden gebracht, zei ik: ‘Weet je wat het is? Ik voel mij zo leeg. Had ik niet verwacht.’ 

‘Je hebt natuurlijk veel indrukken opgedaan vandaag,’ zei mijn vrouw. 

‘Nee, dat is het niet. Ik ben totaal niet moe.’ 

‘Toch de zenuwen misschien? Mensen gaan er nu iets van vinden.’ 

‘Daar ben ik, gek genoeg, helemaal niet zenuwachtig voor,’ zei ik. ‘Je moet zelf tevreden zijn met je boek en je uitgever moet er tevreden mee zijn. Daar gaat het om. Volgens mij heeft Wolkers dat ook eens gezegd.’

‘Ben je misschien bang dat je de noodzaak niet meer voelt om verder te schrijven?’

‘O nee, ik heb een paar ideeën waar ik zelfs heel erg de noodzaak van voel.’ 

Ik houd al jaren een klein archief bij met mogelijke plotlijnen, krantenknipsels waar misschien iets in zou kunnen zitten en jeugdherinneringen. Ook heb ik drie plannen van toekomstige romans op de plank liggen die blijven roepen om geschreven te worden. 

‘Ik denk dat ik gewoon heimwee heb naar het schrijfproces,’ zei ik. ‘Naar de concentratie die nodig is om stijlvast te blijven, het puzzelen, het spelen met woorden, het sleutelen aan de alinea’s.’ 

Hoe lang heb ik al niet geschreven? Toch zeker al sinds de zomer niet meer. Natuurlijk heb ik daarna de drukproeven nagelopen (en ik blog nu al enkele weken), maar dat telt niet als schrijven, wat voor mij betekent: opgeslokt worden door iets dat net zo groot en werkelijk is als de dagelijkse realiteit. 

Zoals ik wel vaker doe, zocht ik steun bij mijn boekenkast. Had Ilja Leonard Pfeijffer hier niet eens iets over geschreven? Ik meende mij zoiets te herinneren. In Het geheim van het vermoorde geneuzel? Of Brieven uit Genua? Ik bladerde door de boeken. Nee, hier stond het niet in… Ik pakte Hoe word ik een beroemd schrijver? van de plank. Op de eerste bladzijde bleef ik meteen al hangen aan een passage waarin Pfeijffer schrijft dat schrijven voor de echte schrijver een instinct is. Het is ondenkbaar om het niet te doen.

Ik las het luid voor. Klopt helemaal. Ook ik krijg het benauwd als ik een poosje niet schrijf. De afgelopen maanden ben ik continu onrustig geweest en heb ik mij uit verveling bemoeid met allerlei zaken die mij niets aangaan en conflicten uitgelokt. Als ik geen schrijfproblemen op te lossen heb, ga ik blijkbaar in het echte leven problemen zoeken. (Pfeijffer gaat zelfs nog een stap verder en vergelijkt schrijven met ademhalen. Ook hierin geef ik hem graag gelijk, maar dan zou ik door de mand vallen. Ik zou dan immers nu dood moeten zijn.)

Was dit wat mij dwars zat? Enkele pagina’s verder vond ik het antwoord. Wanneer een boek af is, zegt hij, is er niet alleen euforie, maar ook rouw. Dit laatste omdat hij op dat moment gelijk zijn interesse in het boek verliest. Het is dan aan anderen om het te lezen.

Verdomd. Ik besefte dat mijn zojuist gepresenteerde roman niet meer van mij was, maar van de lezer was geworden. Ik herinnerde mij nu ook een aardig interview met Allard Schröder waarin hij zegt dat het boek van de lezer is en hij er dus als schrijver niets meer mee te maken heeft als het eenmaal in andermans handen terecht is gekomen.

‘Lieverd, ik ben in róúw. Hallo? Hoor je wat ik zeg?’

‘Luid en duidelijk,’ zei mijn vrouw. ‘Daar moet je even doorheen, denk ik.’ 

‘Gelukkig heb ik net vier flessen whisky gekregen.’ 

‘Dat dacht ik niet!’ riep ze. ‘Die drank gaat achter slot en grendel, vriend.’ 

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

Japan: veel in weinig

(De wereld in stukken 42)

Beminnelijk hoe
de navigatiedame
zegt: ‘Take the left lane.’

Door de ruit van je snelle Mazda-automaat is de Fuji niet zo heel anders dan op een houtblokprint van Hiroshige. Er is nog niet eerder een landkaartkaart geweest denk ik, waar zo’n interessant land in zijn geheel op staat. Wat de beperking van 500 woorden zo pijnlijk doet gevoelen. Maar de uitkomst wordt bijgeleverd: de haiku. Die versvorm kan immers ook zoveel duiden en tonen op zo korte baan. Recent verscheen Matsuo Bashō Verzamelde haiku’s.

Inktviskruiken –
vluchtige dromen
onder de zomermaan.

Het boek verzamelt ze allemaal en geeft onschatbare context. De haiku is het kortste bewijs van wat opvallendst is aan Japan: alles is anders. En folkelt van vreemdheid. De reden waarom er rondreizen zo’n feest is: de voortdurende verbazing.

Zet de wc aan
verbloemend geluid zorgt voor
ontspannen verblijf

Ik ken een vertaalster die een prijs won en overwoog er twee Japanse toiletpotten voor te kopen, met een scala aan mogelijkheden: een hele reeks geluiden en muziekjes om de schaamte van lichaamsgeluid te kunnen helpen voorkomen, door het geluid te maskeren. En een scala aan douches voor de optimale lichamelijke hygiëne. Koud en warm.

Toe, winterbui, door-
drenk alle aanwezigen,
hoe koud ook dit huis

In weer en wind – de Ukiyo-e – de prints van beroemde kunstenaars als Hiroshige of Hokusai, tonen een wereld in zomer en winter die tegelijkertijd totaal verdwenen als overal nog zichtbaar is. In het Sieboldhuis in Leiden zag ik een tentoonstelling van vroege fotografie in Japan en het opmerkelijkste was dat in de opnamen bleek dat er in de veel oudere prints niet zoveel gestileerd is als je wel denkt: de stilering is in ieder geval ook in de fotografie die soms straatbeelden geeft echt aanwezig. Met andere woorden, tot aan de manier waarop mensen staan in die afbeeldingen, en die je nu afwijkend voorkomen, volgden ze de waarneming. Ook dat was anders. En is het soms nog.

Bestel je eten
bij de automaat vooraan.
Na de maaltijd: weg!

De wonderlijke restaurantervaring: vooraf betalen bij een machine, geserveerd krijgen en weglopen als je klaar bent. Iets wat eerlijk gezegd zeer goed voelt.

Bloeiende chrysant –
soms zelfs een gemarineerd
hapje bij de sake!

Over de keuken kun je rustig een leven lang nadenken. Of over het glazen potje met een sardientjesachtig dekseltje waar sake in zit. En dat je steeds gehechter aan dat drankje raakt.

Telefoonnummer
is de code voor tomtom;
elk huis een lijn.

Zoiets: dat verbaast al, je voert het telefoonnummer van het huis waar je heen wilt in, en dan kom je aan. (Op plaatsnaamborden navigeren valt zonder kennis van de karakters niet mee.) Het feit dat niet je nummer meeverhuist is al zo opmerkelijk dat je realiseert dat op deze diepte de al structuren, maar nog veel dieper* alles steeds anders is.

Na mijn vertrek
uit de hoofdstad was ik dagenlang
met de goden op weg.

De even haiku’s zijn uit Matsuo Bashō Verzamelde haiku’s. Vertaald, ingeleid en toegelicht door Jos Vos.

Verder, een eveneens onmogelijke beperking in 5 titels:

Yukio Mishima Een zeeman door de zee verstoten
Sei Shōnagon Hoofdkussenboek
Jun’ichirō Tanizaki De brug der dromen
Haruki Murakami De opwindvogelkronieken
* lees hiervoor: Ian Buruma De spiegel van de zonnegodin

Naar kaart 43

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Het bleek familie

    Het bleek familie

    Op sociëteit Minerva in Leiden zit bij de centrale trap een plaquette in de muur. Het opschrift luidt: Ter nagedachtenis aan leden van het Leidsch Studenten Corps die door de oorlog het leven lieten. Er staan een kleine dertig namen onder. Toen ik nog lid was van Sempre Crescendo (de open muzikale subvereniging van Minerva)...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het geluk

    Het geluk

    Miel bestiert een charmante delicatessenwinkel die zo in een oud, Frans dorpje had kunnen staan. Zo’n dorpje waar de tijd zelfs uit vertrokken is, de straten altijd leeggelopen zijn, alle dagen traag, hitsig en doorrookt voorbijkruipen en iedere mannelijke inwoner hopeloos verliefd is op de blonde bardame die haar jonge borsten op de toog drapeert...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.