‘Het kan morgen toch ook nog?’

Lui:

Afl. Luiaard, luierik, luiheid, luiigheid (zie die woorden). — Verder: Luiachtig, tot luiheid geneigd (”De Haey … is seer traech int swemmen, ende is seer luyachtich”, O.-I. e. W.-I. Voyag. 5, 68 d [1602]; ”Ik weet nie’ hoedat ‘t komt, maar ik zijn vandaag zoo luiachtig”, CORN.-VERVL. 1882) luielijk (”Luyelick. Paresseusement”, PLANT. [1573]; — ”Hij lag daar zoo luielijk tegen de’ muur”, CORN.-VERVL. 1882)

De literatuur van de luiheid is menigvuldig. Ik las nogal graag Proud Beggars van Albert Cossery, een Frans-Egyptische schrijver van wie bekend is dat hij het liefst zat en keek, en verder heel weinig deed. Een andere favoriet is een reisboek: Joden Moren en Christenen van Camilo José Cela, een traag reisboek dat voor een goed deel uit uitrusten, mijmeren en rondkijken bestaat. In Charles Bukovski’s schitterende oeuvre wordt geluierd en gezopen. In Voskuils Bij nader inzien, geouwehoerd en gezopen. John Fante: dromen en luieren. De Nederlandse literaruur is er minder sterk in, al is het meesterwerk Wampie van A. den Doolaard bijvoorbeeld een traag en zalig lui en landerig boek, zonder die luiheid te problematiseren. Of J.C. Bloem:

Toen ik jong was bestond ik in vormen
van het leven dat komen zou:
een vervoerend de wereld doorstormen,
een lied en een eindelijke vrouw

Het is bij dromen gebleven;
ik heb, wat een ander onsteelt
aan het immer weerbarstige leven,
slechts als mogelijkheden verbeeld. […]

Dadenloosheid is voor Bloem de onwil om te kiezen. Voor Seneca is het meer: ‘Ja, we hebben ontspanning nodig. Wie goed uitrust staat op in betere conditie en met meer energie. Op vruchtbaar bouwland moet je niets forceren, want als je er ononderbroken zaait en oogst is de grond snel uitgeput. Zo is het ook met onze mentale kracht: die zal breken bij voortdurende inspanning. Maar krijgen we een beetje rust en ontspanning, dan sterken we weer aan. Voortdurend hard werken leidt tot een soort geestelijke afstomping en slapheid.’ (Vert Vincent Hunink)

Ik ben boeken gaan lezen omdat ik geen huiswerk wilde maken. Ik bestrijd het beeld van luiheid met activiteit die ik waardeer, maar ik kan goed niets doen: een goede herinnering is in Zuid-China twee dagen naar een bergwand staren zonder enige activiteit. Of in Zuid Frankrijk uit een tent branden, slaapzaklopend naar een schaduwplek onder een plataan en doorslapen. Ik ben regelmatig wakker gemaakt door C. die in de tussentijd als stewardess al heen en weer gevlogen was naar Frankfurt of London.

De komende weken verdiept de ‘Oblomov leesclub’ van Van Oorschot zich niet te intensief in een andere spreekwoordelijke luiheid, die van Gontsjarovs Oblomov. Vanavond bespreken we de eerste 100 pagina’s (aansluiten kan nog, we doen het rustig aan.) Luiheid is verzet. In de eerste 100 bladzijden verzet Ilja Iljitsj zich met succes tegen de pogingen van verschillende gepersonifieerde maatschappelijke ‘deugden’ om hem uit zijn bed te krijgen. Voor… ja voor wat eigenlijk? Ik leer nu al veel van Oblomov, een rijk personage: ‘Toen hij zijn ambtelijke loopbaan en de uitgaande wereld ontrouw was geworden, begon hij een andere oplossing voor het probleem van zijn bestaan te zoeken; hij verdiepte zich in zijn bestemming en ontdekte tenslotte dat de horizon van zijn activiteit, van heel zijn handel en wandel in hemzelf besloten lag.’

Wat dat betekent, daar praten we vanavond verder over, vanaf een kussenrijk ligbed. Er is nog plaats.


Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Coronawinst

Mijn voorwiel liep aan, en het probleem leek in de as te zitten. Hoewel ik me erop voorsta bijna alles zelf te kunnen, repareer ik geen fietsen als gevolg van een kosten-irritatieberekening die ik begin jaren ’90 heb gemaakt.

Ik verplaatste mijn gewicht meer naar achter en zocht mijn telefoon, belde een excollega die nu een fietsenwinkel in de Utrechtsedwarsstraat heeft.

‘Gilles.’

‘Geertje. Ben je open?’

‘Wij zijn gewoon open, hoor.’

De werkplaats van Fietsconsult oogt als een jongenshonk, en ik zit graag op de lage bank met mijn voeten op tafel te kijken naar hoe Geert sleutelt. Hij verving de as en was niet tevreden over hoe alles daarna liep; stelde een nieuw wiel voor. Het duurde een halfuur of een uur.

Coronawinst: de tijd is elastisch geworden.

Ik zette mijn brood en de tupperware met soep terug in mijn fietskrat, bedankte Geert en zette aan richting de Rivierenbuurt, waar ik eerst de soep naar K zou brengen.

K zelf heb al twintig jaar niet gezien, maar we zijn Facebookvrienden. Uit een recente post van haar was af te leiden dat ze diepvrieserwten met mayonaise en barbecuesaus at.

Moet ik voor je koken? had ik gestuurd, en me meteen een snob gevoeld.

Ik sla nooit een goede maaltijd af, antwoordde ze binnen de minuut.

Ik zette de doos soep voor haar deur en fietste door naar de Jekerstraat, waar ik mijn brood aan baas J zou brengen. Het zag er geweldig uit, maar ik had nieuwe bloem gebruikt en dus was het spannend hoe de binnenkant zou zijn.

De dochter van baas J deed open. Ik gaf haar het brood en wilde net vertrekken toen J zelf aan kwam lopen. We praatten kort, maar ik moest door.

Bij het uitfietsen van de Jekerstraat vroeg ik me af waarom ik door gemoeten had. Mijn spullen waren afgeleverd. Ik hoefde helemaal nergens te zijn.

Ook dat was Coronawinst.

Ik overwoog bij Arie langs te fietsen. Er zou een biertje zijn op de balkonbar, twee krukken met de juiste afstand ertussen. Misschien konden we wel voor zijn huis een glaasje drinken, gesprekjes-op-afstand aanknopen met passerende buren. Oud-West lult makkelijk.

Ik wilde best langs Arie, maar het voorwiel van mijn fiets koos een lijn die me naar huis leidde, en misschien was dat omdat het een nieuw voorwiel was.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Zeker weten

The people have had enough of experts,’ zei de Britse minister Michael Gove in 2016.  Ik denk niet dat Gove momenteel graag aan zijn uitspraak herinnerd wil worden. De regering waar hij nu deel van uitmaakt (hij is ‘Minister of the Cabinet Office’) vaart, net als het Nederlands kabinet, momenteel blind op deskundigen. Nu het Coronavirus door het land trekt, zijn politici maar al te graag bereid te luisteren naar deskundig advies.

Maar Gove had het in 2016 niet over deskundigen wat betreft volksgezondheid maar over hen die voorspelden dat een vertrek van het VK uit de EU rampzalige gevolgen zou hebben. Rampscenario’s kwamen Gove en zijn mede-Brexiteers natuurlijk niet goed uit. Het waren beren op de weg naar ‘taking back control’. Deskundigen moesten met hun beren gewoon even aan de kant.

Maar toch had Gove wel een puntje. Als het over economie gaat, zijn deskundigen namelijk helemaal niet goed in vooruitkijken. Als het CPB een economische groei van 2% voorspelt kan dat in werkelijkheid best eens 5% blijken te zijn, of -1%. En wie wil beleggen kan een portefeuille laten samenstellen door een goed betaalde expert, maar misschien is het beter om naar Jacko te gaan. Jacko woont in Artis, in het gorillaverblijf en deed het in het verleden uitstekend op de beurs, beter dan veel professionele handelaren. En iedereen in de financiële wereld, op een klein handje met excentrieke uitzonderingen na, werd verrast door de grote financiële crisis van 2008.

Zijn economen daarmee waardeloze deskundigen? Nee, maar er zijn grenzen aan hun deskundigheid.

In de gezondheidszorg kunnen deskundigen ook behoorlijk miskleunen. Lees bijvoorbeeld het meesterwerk The Emperor of All Maladies: a biography of cancer, van S. Mukherjee. Lees en huiver. Decennialang werden kankerpatiënten onderworpen aan radicale chirurgie, waarbij zoveel mogelijk weefsel rond een tumor werd weggesneden. Bij het kleinste gezwel werden organen geamputeerd. Het uitgangspunt bleek niet te kloppen, en het erge is dat men deze conclusie veel te laat trok. Zeker weten zat de chirurgen in de weg.

Zijn artsen slechte deskundigen? Nee, maar ook zij moeten oppassen voor misplaatste zekerheid. Zekerheid is vaak schijn.

Schijnzekerheid speelde ook een rol bij het over het hoofd zien van de huizencrisis door de ‘rating agencies’ in de VS. Een mooie beschrijving daarvan is te vinden in The Signal and the Noise van Nate Silver, een prachtig en glashelder boek over voorspellen. De ‘rating agencies’ hadden onzekerheid weggestopt in ingewikkelde modellen en beslissingen werden genomen op drijfzand dat van boven enigszins leek op een betonnen vloer. Hun modellen kwamen met heel nauwkeurige voorspellingen die daarmee de schijn van zekerheid gaven.

Onlangs hoorde ik GGD-directeur de Gouw op radio1 zeggen: “De kans op besmetting [met Corona – MJ] op een lagere school is 0,003 procent en zelfs 0,0003 procent als men zich houdt aan hygiëneregels.”

Zulke zekerheid staat een deskundige niet. Niet dat ik wil beweren dat een besmetting met Corona op een lagere school waarschijnlijk is. Ik geloof de Gouw best als hij beweert dat de kans op besmetting erg klein is, maar om dit uit te drukken in drie tot vier cijfers achter de komma is onzinnig. Het straalt een mate van zekerheid uit die ongepast is. Alsof er maar één model mogelijk is, alsof de wetenschap elke twijfel, ook bij een uitbraak van een onbekend virus de nek omdraait. Alsof een getal alleen een argument is dat iemand overtuigt.

Wetenschap biedt nauwelijks zekerheden, hooguit beperkingen aan de twijfel. Er wordt zelden iets ‘wetenschappelijk bewezen’. De meeste wetenschappers die iets proberen te voorspellen, hanteren modellen die gebouwd zijn met behulp van waarschijnlijkheden en de uitkomsten moeten bijna altijd met zorgvuldige, liefst kleine korrels zout genomen worden.

Jaap Goudsmit, onderzoeker en voormalig frontsoldaat in de strijd tegen het AIDSvirus zei het mooi in Nooit meer slapen, ook op radio1. ‘Wetenschap is twijfelen. Wetenschap is niet zekerheid verschaffen, dat is een godsdienstig concept van wetenschap.’

Luister naar deskundigen, vooral als ze onzekerheid de ruimte geven.

Foto van Machiel Jansen
Machiel Jansen

Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Een intellectueel jongensboek

Een droomroman. Ik kon er geen betere woorden voor vinden. Een revelatie, dat was Een kamer in Rome (2012) ook, maar wel een die vooral het bekende aan het licht bracht. Het was jaren geleden dat ik bij het lezen van fictie zo’n hevige schok van herkenning had gevoeld. 

Hoofdpersonage Daniël van Duren is een student Literatuurwetenschappen, die zich bezighoudt met ‘virtuele romans’: boeken die alleen bestaan in andere boeken. Hij leest Nabokov en Borges, leeft op tijdens zijn colleges in het fraaie Bungehuis, is lid van een literair dispuut en voelt zich vooral thuis op het Spui en in een drietal historische bruine kroegen. Hier was een personage dat vrijwel exact dezelfde leefomgeving en interesses had als ikzelf, toen ik een paar jaar terug bachelorstudent in Amsterdam was – een tegelijkertijd bevreemdende en bevredigende realisatie. 

Na het lezen van een mysterieuze novelle reist Daniël naar Italië om de auteur ervan op te zoeken en, uiteindelijk, zijn eigen verhaal te schrijven. Zo ontspint zich een spannend, rijk verhaal, dat met uitzonderlijk veel gevoel voor sfeer is opgetekend. Een kamer in Rome is een heerlijke roman, een intellectueel jongensboek dat in de Nederlandse letteren zijn weerga niet kent. 

Toen ik het boek uithad was ik erg benieuwd hoe het Sipko Melissen (1941) precies was gelukt; hij had zich feilloos weten te verplaatsen in een jonge student op het moment dat hij zelf eerder de leeftijd van een pensionado had. In de hoop meer inzicht te krijgen in de jongere jaren van deze schrijver bestelde ik zijn debuut, de dichtbundel Gezicht op Sloten (1985). Veel informatie bood de flaptekst niet, dus ik begon meteen maar aan de gedichten. 

Voor een liefhebber van Nabokov schrijft Melissen verrassend toegankelijke verzen. Niet gemaniëreerd, maar lichtvoetig en alledaags. Er worden avonden met vrienden vastgelegd, wandelingen en stadsgezichten. Naast lyrisch is hij af en toe filosofisch: in verschillende gedichten reflecteert hij op zijn verhouding tot de werkelijkheid. Soms twijfelt hij zelfs aan zijn eigen bestaan: ‘mij overvalt de twijfel / of ik hier werkelijk zit’.

De eerste afdeling bestaat uit beeldgedichten. Het titelgedicht, over een tekening van Rembrandt, sprak me onmiddellijk aan:

Rembrandt van Rijn, ‘Gezicht op Sloten’, circa 1650

Gezicht op Sloten

In deze tekening kom ik thuis

de weg leidt onvermijdelijk

naar de oneffenheid 

op ’t poldervlak

zomervolle bomen

houden nog verborgen

het dorp

waar ik in door wil dringen

om bij de kern te horen 

in de kerk te zingen

begraven naast de toren

wachten op een jongste dag

Daarin zag ik opeens iets terug van die begeesterde student uit Een kamer in Rome: zoals Daniël toegang wil krijgen tot gesloten fictionele werelden, wil de dichter doordringen in dit afgebeelde landschap, opgenomen worden in de gemeenschap die hij in het dorp veronderstelt. Dat is wat schrijver en personage verbindt: ze willen niet alleen begrijpen, maar deel gaan uitmaken van dat wat hen fascineert. 

—-

De nieuwe roman van Sipko Melissen, De vierde mei, is vorige week verschenen.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Drank en suiker

Zo gauw duidelijk is dat er nog maar heel weinig kan, word ik een tevreden mens. Het Nederland van voor de pandemie zat in een dijk van een hausse, maar echt gedijen deed ik niet: te veel dingen kunnen betekent te veel dingen van mezelf moeten.

In Suriname ben ik anders. Het is er vaak te warm om te bewegen en de gebrekkige infrastructuur laat een Hollandse vaart niet toe; gevolg hiervan is dat deze jongen al bij aankomst op de luchthaven enorm ontspant en zijn verdere verblijf met geen mogelijkheid te stressen is.

‘Vandaag is het niet gelukt een auto te huren, schat. Ik ga overmorgen nog een keertje langs. Kijken of er dan wél iemand is.’

B, die anders in elkaar zit, trekt onmogelijkheden slecht, en zal ook in de lastigste situaties proberen haar afgesproken productie te behalen.

Een verschil tussen ons is óók dat zo’n beetje alles wat ik normaal gesproken doe voor mijn geld of ontspanning door de corona onmogelijk geworden is. Ik moet oppassen niet dagelijks te drinken, en als ik niet drink moet ik oppassen niet alle zoete dingen die ik bak op te eten.

Ik heb de zwakte voor zoet van mijn vader, hoewel mijn moeder er ook niet vies van is. Gisterenavond bakte ik weer kouign amanns (boterige Bretonse geweldigheden), die ik in een tupperwaredoos meenam op mijn late wandeling met Otis de Hond. Ik hoopte mijn karamelbommen aan mensen uit de buurt te kunnen slijten, anders zouden ze vanzelf ontbijt worden. Omdat ik niemand tegenkwam, at ik er vast een paar.

Er zit troost in suiker, en wie een beetje warenkennis heeft weet dat alcohol ook omgezette suiker is. Moest ik getroost worden? Terwijl ik kauwde, glimmende bladerdeegsnippers rondstrooiend in de Galgenstraat, dacht ik aan de theorie dat overeten naar binnen gekeerde agressie is.

Zou ik net als B gefrustreerd zijn door de corona, maar dat niet als zodanig registreren en mezelf straffen met suikers? Met zekerheid was in ieder geval te zeggen dat ik dankzij de corona te veel tijd had om over dit soort dingen na te denken.

Ik beklom de trappen naar ons kraaiennest op de vierde verdieping en legde Oot te rusten, vulde zijn waterbak voor de nacht.

De maatregelen waren aangepast. Over drie weken zou er weer school zijn, en crèche voor Ada, maar voor mij zou er nog steeds heel weinig kunnen. Ik zette de doos met zoetigheid vast naast het espressoapparaat voor morgenochtend, en deed traag alle lichten uit.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

De oorspronkelijke bron

The Gift (1938) is niet een van Vladimir Nabokovs (1899-1977) toegankelijkste romans. Het is het laatste boek dat hij in het Russisch schreef, en zijn beheersing van zijn moedertaal was op dat moment onovertroffen. The Gift is daarom schitterend geschreven, maar ook zo rijk aan details en ongebruikelijke woorden dat het taai en soms zelfs ondoordringbaar is. Verhaal, verbeelding en herinnering worden daarnaast zo nonchalant afgewisseld dat ik er meer dan eens gedesoriënteerd van raakte. 

Het is het verhaal van Fyodor Konstantinovitch Cherdyntsev, een jonge Russische dichter die, net als Nabokov zelf, kort na de revolutie zijn thuisland verliet. Hij woont in Berlijn, waar hij deel uitmaakt van een gemeenschap van emigrés, en debuteert aldaar bij een kleine uitgeverij met ‘a thin volume entitled Poems.’ Het is een reeks autobiografische gedichten, waarin Fyodor de helderste herinneringen aan zijn vroege kinderjaren probeert vast te leggen. Een jeugdig ziekbed, absoluut een klassieke kinderervaring, beschrijft hij als volgt:

A writing case with my note paper

Is what I most vividly see:

The leaves are adorned with a horseshoe

And my monogram. I had become

Quite an expert in twisted initials,

Intaglio seals, dry flattened flowers

(Which a little girl sent me from Nice)

And sealing wax, red and bronze-gleaming.

Dit project deed me denken aan Zes (2016), de mooie eerste dichtbundel van Mathijs Gomperts (1988), waarin vrijwel hetzelfde gepoogd wordt. Ieder gedicht van Gomperts behandelt een losse indruk uit zijn kindertijd. Ook zijn vader, moeder en broers worden zo terloops geportretteerd. In tegenstelling tot Nabokov probeert Gomperts nadrukkelijker vast te houden aan de taal van zijn vroegere zelf. Zijn toon is minder gedragen, lichtvoetiger:

De radio in de keuken 

maakt grijs geluid als je erlangs loopt

ik klim op de kruk, klamp me vast

aan de plak leisteen van het aanrecht 

er ik richt met mijn hand de antenne 

hierheen daarheen

tegen het kruidenrekje is het geluid het beste –

In The Gift reflecteert Fyodor uitgebreid op zijn drijfveren als dichter. Dit zegt hij over zijn herinneringsgedichten (hou je vast):

‘My probing thought often turns towards that original source, towards that reverse nothingness. Thus the nebulous state of the infant always seems to me to be slow convalescence after a dreadful illness, and the receding from primal non-existence becomes an approach to it when I strain my memory to the very limit so as to taste of that darkness and use its lessons to prepare myself for the darkness to come; but, as I turn my life upside down so that birth becomes death, I fail to see at the verge of this dying-in-reverse anything that would correspond to the boundless terror that even a centenarian is said to experience when he faces the positive end (…).’ 

Terugdenken aan je jeugd om je voor te bereiden op de dood – ik denk niet dat Mathijs Gomperts hetzelfde voor ogen stond. Hij lijkt via zijn gedichten juist méér te willen leven. Door herinneringen op te schrijven laat Gomperts zijn vroegere zelf niet verdwijnen, maar houdt hij hem altijd bij zich, hier, in het heden. 

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Meer blogs

  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.