Een stuk dat nooit wordt opgevoerd

Vorige zondag schreef ik over “het romantische idee dat literatuur het laatste pure medium is, waarin de tekst het helemaal alleen moet doen.” Maar natuurlijk doet de tekst het allang niet meer alleen. Hij heeft het zelfs nog nooit alleen gedaan.

Lang voordat er taal werd opgeschreven, werd ze gesproken en gezongen. Stel je een kampvuur voor op de stranden van Pylos, en een pre-Homerische zanger die zijn hexameter met intonatie en gezichtsuitdrukkig ondersteunt; wiens armgebaren achter hem als grote, zwarte schaduwen over het tegen de wind gespannen zeildoek schieten, en die zijn adem dramatisch doet stokken op het moment suprême. Jammer, eigenlijk, dat niets daarvan bewaard wordt in de pagina’s van de Ilias, of om het even welke roman.

Tenzij de lezer het zelf toevoegt. Volgens historici is voor jezelf lezen pas sinds ongeveer 1800 een stille aangelegenheid. En met name sinds lezen geluidloos is geworden, horen we klachten over de expressieve armoede van het (alfabetische) schrift. Zo noemde de beroemdste twintigste-eeuwse taalkundige, Roman Jakobson, het “merely a parasitical superstructure upon speech”, en klaagde de futuristische dichter Khlebnikov dat gedrukte letters als kaalgeschoren geïnterneerden naast elkaar op een rechte lijn staan, sjagerijnig, “de een net als de ander, grijs en kleurloos”.

Voor de Frans-Russische illustrator Alexeïeff (1901-1982) markeerde de transitie van orale naar geschreven literatuur de geboorte van de illustratie. “In orale literatuur”, schreef hij, “kan de verteller toevlucht nemen tot intonatie, ritme, lichaamshouding, tot muziek, dans, kostuums en maskers. Illustratie vult de lacune die de afwezigheid van deze instrumenten in geschreven literatuur veroorzaakt.” Voor hem was een boek zonder illustraties als een theaterstuk dat nooit wordt opgevoerd. “Aan hen die zich verzetten tegen illustratie wil ik vragen: waarom zouden we toneelstukken opvoeren? Waarom lezen we ze niet gewoon? Verliezen ze er wat mee als ze worden opgevoerd?”

Natuurlijk valt hier heel wat tegenin te brengen – het feit, bijvoorbeeld, dat een roman geen theatertekst is en daarom heel anders wordt geschreven. En het feit dat een illustrator die de illustratie verdedigt, niet als onpartijdig gelden kan.

Veel hedendaagse illustratoren staan ambivalent tegenover het beeld. Harrie Geelen bijvoorbeeld stelt dat sommige elementen van een tekst mooier uitkomen als hij ze niet tekent; voor Ted van Lieshout, die – overigens net als Geelen – naast beeldend kunstenaar ook schrijver is, blijven romans ongeïllustreerd omdat ze de laatste vrijplaats zijn waar het voorstellingsvermogen zélf beelden kan bedenken.

Literatuur is nooit beeldvrij, is het nooit geweest, en heeft het nooit willen zijn. Maar de meeste literatoren en lezers willen dat beeld situeren in hun eigen hoofd, in een persoonlijke vormentaal. Zoals Charles Swann die, in Prousts Un amour de Swann, betreurt dat de woorden van een liefdesbrief ook een onafhankelijke, voor vreemden toegankelijke betekenis hebben, en hen kwalijk neemt dat ze niet enkel en alleen bestaan uit de individuele trekken van de unieke geliefde*, zo wil de literatuurliefhebber het voorrecht behouden om die uniforme, ‘grijze en kleurloze’ letters en die algemene woorden tot een voller en ‘eigen’ leven te wekken. De woorden zijn niet persoonlijk; het beeld dat ze oproepen is dat wel. De lezer wil de opvoering van zijn roman zelf regisseren. Van de casting tot de kostuums.

Het is de vraag of deze schroom voor het beeld terecht is. Kan goede illustratie niet juist een springplank zijn voor de verbeelding? Ik betreur het geenszins dat mijn voorstelling van de Ilios altijd beïnvloed zal worden door de breedgeschouderde helden en de intense kleuren van Harrie Geelen, net zo min als ik de cadans betreur die het verhaal dankzij de ritmische tekst van Imme Dros ook in mijn hoofd begeleid. Het is het knappe geheel van tekst en beeld dat het wapengekletter en de soepele tred van Achilleus zo hevig oproept.

Prof. Saskia de Bodt zal op 22 januari tijdens een bijzondere lezing in Spui 25 de vraag stellen waarom de Nederlandse schrijver bang is voor het beeld. Waarom zien we zo weinig illustraties in de Nederlandse literatuur?

*“il regrettait presque qu’elle eût une signification, une beauté intrinseque et fixe, étrange a eux, comme (…) en des lettres écrites par une femme aimee, nous en voulons (…) aux mots du langage, de ne pas être faits uniquement de l’essence d’une liaison passagere et d’un être particulier.” – Un amour de Swann

————————-

hofstede cosseeBregje Hofstede (1988) studeerde kunstgeschiedenis en Frans in Utrecht, Parijs en Berlijn en publiceerde verhalen en essays in Hollands Maandblad, Kunstschrift en Das Magazin. In 2014 verscheen haar romandebuut De hemel boven Parijs. In het jongste nummer van Tirade, Tirade 457, vind je nieuw proza van Bregje Hofstede.

Volgende week: de Vierde Zondagse Gastblog van Bregje Hofstede.

In de Oorshop

Annie’s optimisme

Ik was de afgelopen week ziek en luisterde Heksen en zo, van Annie M.G. Schmidt. Door haarzelf voorgelezen. Het is het enige luisterboek dat ik bezit, op een cassettebandje, en gelukkig ben ik nog in het bezit van een walkman om het te beluisteren. Ik heb dit bandje in mijn leven al zo vaak gehoord, dat ik precies weet wanneer Annie zich verspreekt, wanneer ze pauze neemt om adem te halen, wanneer ze een zin onderbreekt voor een kort kuchje. Toch zal het me niet snel vervelen, want de sprookjes hebben een zalvende humor, lichtheid, optimisme. Oxazepanniemgschmidt mag van mij op doktersrecept uitgeschreven worden. Het is garantie voor zacht inslapen, vriendelijke dromen, en vertrouwen in de mensheid. Wellicht een tikkie verslavend. Luisterend naar de sprookjes uit Heksen en zo viel het me op hoe hedendaags de verhalen aandoen. Zou er dan misschien toch niets veranderd zijn sinds 1964? In de Miesmuizers blijkt bijvoorbeeld dat mensen ook voor het bestaan van twitter massaal, en hoorbaar, zeurden:

 

‘Zo,’ zei de schillenman. ‘En zijn er veel van die miesmuizers in de stad?’

‘Veel?’ zei de mevrouw. ‘Wat heet veel? Duizenden, tienduizenden, luister maar eens goed.’
De schillenman luisterde goed. En wat hoorde hij om zich heen? Het klagen en brommen van de miesmuizers. Grote miesmuizers en kleine miesmuizers. Vader-miesmuizers, moeder-miesmuizers en kindermiesmuizers. Gejammer en gedrens. Gezeur en gejengel. Ja, wie goed luistert, hoort de miesmuizers. Ze willen:

niet naar school,
niet naar kantoor,
een ander leven,
meer snipperdagen,
elke week naar de Rivièra,
geen andijvie,
weer een nieuwe auto

en nog honderd dingen niet en honderd dingen wel.

In Het Beest met de Achternaam komen hiptseronderwerpen als dierenleed voorbij. En vrouwenemancipatie (context: Meisje brengt draak, die ze op diervriendelijke wijze ving, naar de koning):

‘U mag hem niet doodmaken,’ zei Pietepeut gauw.
‘Nee,’ zei de koning. ‘Ik zal hem een park geven voor hem alleen. En jij krijgt de helft van het koninkrijk en je mag met de prinses trouwen.’
‘Wat een onzin,’ zei Pietepeut. ‘Ik ben toch een meisje.’
‘O ja,’ zei de koning, ‘dat is waar ook. Nou goed, dan mag je met de prins trouwen.’
‘Eerst zien,’ zei Pietepeut. En toen ze de prins zag, zei ze: ‘Okee.’

Vroeg ik me af waarom Annie MG’s verhalen zo’n zalvende werking hebben. Natuurlijk groeien al generaties op met haar werk, maar het is niet alleen nostalgie waardoor ik zo op haar verhalen ben gesteld. Volgens mij heeft naast Annie MG haast niemand de Hollandsche volksaard zo zorgvuldig, en zo vermakelijk, doorgrond. Annie’s personages hebben zonder uitzondering een prettige neiging tot rebellie, een onaangepastheid, waarmee ze ons, zonder dat expliciete kritiek nodig is, laten zien dat onze maatschappij bij vlagen wat kortzichtig is, kleinzerig ook, en bovenal (zelfs vandaag de dag nog) burgerlijk. Haar personages hebben vervelende buurvrouwen (mevrouw Helderder), vervelende bestuurders (de burgermeester in Minoes) en vervelende moeders (Floddertje). Geen van Annie MG’s helden zit echter ooit bij de pakken neer. Ze hebben een onvermoeibare drang om goed te doen, om plezier te maken, om zich niets aan te trekken van het gezeur. Ze zijn stuk voor stuk assertief, autonoom, en vooral rasoptimisten.

Zo is Schmidt een eigenaardig soort profeet. Eentje die zag hoe de Nederlansche volksaard in elkaar steekt, maar die ook inzag dat die niet snel zou veranderen. Wellicht daarom schreef ze boeken die al generaties lang aanmoedigen om zich tegen de burgerlijke moraal te verzetten. Halleluja.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

‘God werd bedacht door mensen…’

Vorige week publiceerden we hier deel VII van de correspondentie Gerrist-Brands, Brands-Gerrist. En vandaag deel VIII:

 

Annemieke Gerrist TwitterprofielfotoDag Wim,

de laatste paar weken lees ik amper poëzie. Dat komt denk ik door mijn hormonen, die als een razende tekeergaan.

Daardoor ging ik nadenken over hoeveel poëzie ik normaal lees, en of dat eigenlijk wel genoeg is. Nee dus. Maar ik wil niks moeten, met poëzie. Niet moeten lezen, niet moeten schrijven, niet moeten kunnen uitleggen, niet moeten kopen.

Alleen als ik er zin in heb.

Vaak komt de zin in een bundel in een opwelling, stop ik er een in mijn tas en loop ik er een paar dagen mee rond. Zo kan ik me er goed op concentreren, en in verdiepen.

Wat ik zelf mooi vind van poëzie, is de onderstroom die er -als het goed is- in zit, die je onbewust kan oppikken.

Tenminste, bij mij gaat dat onbewust. Daarna kan ik pas een beetje vangen in woorden wat ik er mooi aan vindt, of goed, maar nooit helemaal. Juist dat oppikken van het onbenoembare, dat een dichter een sfeer neerzet die je aanvoelt, daar houd ik van. Kale poëzie, misschien zelfs licht en helder gebracht, maar wat daar achter en onder zit kan me niet zwaar genoeg zijn.

Anders dan de religieuze poëzie in de kerken vroeger, waar ik meezong met loodzware psalmen, op loodzware muziek, in een loodzware omgeving. Geen wonder dat het er saai is: er zit niks dubbelzinnigs in. De boodschap is glashelder.

Ben je eigenlijk religieus opgevoed?

Groet,
Annemieke

———————————————————————————————

Wim Brands TwitterprofielfotoDag Annemieke,

Nee, ik ben niet religieus opgevoed maar heb wel op de Zondagsschool gezeten en luisterde gretig naar de bijbelverhalen.

Onlangs heb ik trouwens de hervertellingen van Guus Kuijer gelezen en herlezen. Ik kan je die reeks – de bijbel voor ongelovigen – aanbevelen, al is het alleen maar omdat Kuijer telkens verrassende perspectieven kiest.

Ik beschouw hem overigens als een van onze beste schrijvers.

Maar dat terzijde.

Tijdens een tv-gesprek dat ik onlangs met hem had refereerde ik aan een boekje van Ellen van Wolde, zij is hoogleraar exegese van het oude testament en haalde een paar jaar geleden de internationale pers omdat het oude testament niet begint met In den beginne schiep God.

Volgens haar interpretatie staat er dat de aarde er al was en dat toen God op het toneel verscheen.

Dat lijkt mij ook logisch. God werd bedacht door mensen die elkaar verhalen vertelden over de oorsprong van de wereld maar ze wisten ook wel dat die wereld er al was.

Terwijl ik dit schrijf moet ik denken aan de laatste voorstelling van Wim T. Schippers, Hoogwater voorheen Laagwater. Lang geleden dat ik zo monter een schouwburg verliet, wat een stuk! Zoals je weet is Schippers in hart en nieren nog steeds een Fluxus-kunstenaar.

Ik citeer uit het programmafoldertje:

‘Zij wijzen elke zoektocht naar betekenis af en zijn ervan overtuigd dat het beter is het leven en de onbegrijpelijkheid die daarbij hoort te omarmen. In al zijn onzinnigheid is het leven voor ons allen een onverwacht cadeau dat we zoveel mogelijk en zolang mogelijk moeten zien te vieren. Want het grote raadsel ligt niet zozeer in de vraag waarom we geboren zijn, maar waarom we, als het dan eenmaal zo is, na een keer of zeventig, tachtig rondjes rond de zon zo nodig weer moeten sterven’.

Zo… en buiten is het opgehouden te regenen.

vrgr

Wim

————————–

Annemieke Gerrist (1980) is dichter en beeldend kunstenaar. Wim Brands (1959) is dichter en radio- en televisiemaker bij de VPRO. De jongste Tirade-publicatie van Gerrist vind in je Tirade 454, die van Brands in Tirade 455.

In voorbereiding: Gerrist-Brands, Brands-Gerrist, deel IX.

Auteursportretten: Twitterprofielfoto’s.

Man en vrouw met camera

Het laatste deel van Susan Sontags On photography is gewijd aan citaten over fotografie die zij belangrijk vond. Er is sinds 1971 natuurlijk nogal veel veranderd in het denken over fotografie. Er is ook ontstellend veel veranderd in de fotografie zelf – en het belang ervan voor ons. Susan Sontags heeft een schitterende denktrant, en een benijdenswaardige melange van eenvoud en diepzinnigheid, helderheid – ik blijf maar denken dat de grote fotografe Annie Leibovitz na het lezen van deze bundel verliefd op haar moet zijn geworden.

Inmiddels kunnen  Sontags eigen citaten moeiteloos tussen die van de grootheden in haar laatste hoofdstuk staan. Ik citeer uit het essay ‘In Plato’s cave’. Geannoteerd voor 2015.

‘To collect photographs is to collect the world.’ – Pinterest, Flickr en bijvoorbeeld instagram komen tegemoet aan juist deze intentie, verzamelen van plaatjes met als verstrekkend doel bezit te nemen van de wereld om je heen. Je die wereld eigen te maken. Vakanties, straatleven, feestjes. Zijn van jou omdat je ze gefotografeerd hebt.

‘To photograph is to appropriate the thing photograped.’ – Heel eenvoudig geformuleerd de essentie. Vanaf kadrering – buitensluiting  – eigent de fotograaf zich het gefotografeerde toe, maakt het passend, interpreteert het dan ook. De beste toetsteen is Instagram, je kunt in de verzameling van willekeurig wie aan de foto’s zien hoe zij zich tot de wereld verhouden. Iemands verzameling zien, is iemand kennen. En andersom, zoekend vanaf een ding, #icecream bijvoorbeeld, kun je de interessante makers eruit vissen, zij spreken tot je als het ware door hun foto’s heen.

‘Like guns and cars camera’s are phantasy machines whose use is addictive.’ – Makers van camera’s adverteren in de late 60’er jaren op dezelfde wijze als fabrikanten van auto’s en wapens: het zijn gestroomlijnde machines die alles zelf doen, en altijd resultaat leveren. Met de camera in je telefoon tegenwoordig is dit ook zo, je hebt hem altijd aan je holster, altijd geladen, altijd werkend. En de verslaving: ik zie op tegen kennis omtrent hoe exponentieel mijn cameragebruik gegroeid is de laatste jaren, dat zegt genoeg.

Natuurlijk ben ik On photography gaan lezen omdat ik me afvroeg wat fotografie voor me betekent, dus de vraag lag er al, maar juist door Sontags betrekkelijk eenvoudige redeneertrant is er een wereld van vragen geopend. De zekerheid dat mensen hun leven construeren door beelden van dat leven is vandaag nog veel pregnanter aanwezig dan toen het boek in 1971 verscheen. Ook facebook is voor een belangrijk deel een plaatjesboek waarin men zijn wereld verzameld. Ik ben me bewust geworden van mijn impuls te leven door foto’s.

‘Room for thought’ is een denkstap verder: deze app geeft 1 maal per dag op een moment dat door de app gekozen wordt aan, dat je binnen 10 seconden een foto maken moet. ‘To collect photographs is to collect the world.’ is hierdoor iets buiten de beslissingsbevoegdheid van de fotograaf gebracht. Om in ‘Plato’s grot’ te blijven: ‘Room for thought’ verplicht je iets meer je echte wereld te verzamelen, meer dan je gedroomde of ideale wereld. ‘To photograph is to appropriate the thing photographed’ wordt lastiger en tegelijkertijd veelzeggender door ‘ Room for Thought.’ Op Instagram zet je niet snel de binnenkant van je wc-deur, maar als de app je verplicht te fotograferen als je op de wc zit heb je weinig keus. Dan moet je dus in heel korte tijd bedenken hoe je je die omgeving op zo’n manier eigen maakt dat het je persoonlijkheid representeert. Fotograferen als hordenloop.

Het tweede essay, over Diane Arbus is op alle mogelijke manieren een hoogtepunt in de twintigste-eeuwse fotografie-essayistiek. Haar voorbeelden zijn natuurlijk ook uitgelezen. Niet alleen Arbus overigens, Sontag grossiert in verwijzingen, ook in voor mij onbekende voorbeelden.  Neem deze totale beeldliefhebbersporno The Man with the Movie camera van Dziga Vertov:

Sontag schrijft: ‘The man with a movie camera (1929) gives the ideal image of the photographer as someone in perpetual movement, someone moving through a panorama of disparate events with such agility and speed that any intervention is out of the question.’ En daarvoor: ‘The person who intervenes cannot record; the person who is recording cannot intervene.’ Op deze wijze de inactiviteit van de beeldmaker aanroerend die ook nu, in 2015 zo tekenend is, we schieten ons een breuk en voelen ons passiever dan ooit. Overigens ook interessant voor wie geïnteresseerd is in het dagelijks leven in steden als Kiev, Charkov, Moskou en Odessa in de late 20’er jaren. De film van Vertov is vooral fascinerend in de mate waarin het het kijken zelf waarneembaar maakt en hoe je voelt dat wanneer je kijkt  je jezelf op gelijksoortige wijze verlustigt in wat er te zien is, als de cameraman deed. Leven is kijken.

Tirade – ziet voor- en achteruit

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Charlie was alleen

Ik lees de Volkskrant en het Parool; NRC en Trouw koop ik voor de boekenbijlagen. Elke avond kijk ik naar het journaal en als er iets schokkends gebeurt weet ik het via Facebook binnen een uurtje. Ik heb vrienden die met de regelmaat van lab-ratjes nieuwssites checken, in het geval van enige actualiteit ontvangen ze een pushbericht op hun mobiel.

Informatietourette. Het ontladen van interne spanning middels een tic.

Hoe gigantisch de hoeveelheid nieuws ook is, de tornado aan reacties-op-het-nieuws die dag en nacht op het internet voortraast is vele malen groter. Opinions are like assholes, om Dirty Harry aan te halenEn, merk je zeer terecht op, ook Gilles van der Loo heeft er een.

Wat gebeurde er met al die informatie voordat die ons zo makkelijk bereikte? Waarmee vulden we ons hoofd toen er één journaal per dag te zien was, waarop de gewone burger niet online kon reageren? Sinds de jaren ’70 zijn de ontwikkelingen zo snel gegaan dat ik me afvraag of de mens ze heeft kunnen bijbenen. Zijn we wel gebouwd op het moeten voelen van zoveel medeleven?

De afgelopen week kwamen we overal ter wereld samen om de machteloosheid te verdrijven. We hielden onze pen in de lucht en riepen dat we Charlie waren. We wilden godverdomme iets doen. 

Het mag nooit zo zijn dat er op een terroristische aanslag geen openbaar blijk van afkeuring en verontwaardiging volgt, maar zelf denk ik dat de slachtoffers het meest recht gedaan wordt door niet uit de weg te gaan wat zij in hun laatste momenten voelden: angst, machteloosheid en een verschrikkelijk alleenzijn.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Het goede voorbeeld

Uit het oog, uit het hart. Zo werkt ’t bij mij nou eenmaal. Natuurlijk hoorde ik regelmatig gehinnik uit de stallen hier achter en ik ‘zag’ bijna dagelijks één van mijn bedienden door de lanen van mijn landgoed galopperen om mijn glanzende renpaarden fit te houden en toch en toch en tóch realiseerde ik me tijdens een sequentie aan het begin van Benedikt Erlingssons Of Horses and Men (2013) – een ruwe, bonkige, irritante, grappige, deprimerende, saaie, onontkoombare film en (en als dat hysterisch klinkt DAN MOET DAT MAAR!!!) zonder meer één van de beste films die ik de eerste tien dagen van 2015 in de vaderlandse bioscooptheaters heb mogen aanschouwen – waarin je ene Kolbeinn, gespeeld door Ingvar Eggert Sigurðsson, en zijn paard Huppeldepup, de werkelijke naam van het dier ontbreekt om mij onbekende redenen op de aftiteling, in aanstekelijke telgang door agrarisch landschap ziet gaan, pas dat ik zelf over een aantal van die krachtige, elegante dieren beschik.

O, ja, paardrijden! Dat bestond ook nog! Sinds een paar dagen doe ik alles weer te paard. Even met een bloemetje bij oma langs? Te paard! Naar de bakker? Te paard! De slager? Te paard.

Aanstaande woensdag hoop ik in een halve dag van Utrecht naar Gent te galopperen. Ik ga er,  samen met collega Miek Zwamborn – die voor Tirade 456 een passage vertaalde uit Arno Camenisch’ roman Fred en Franz  (2013) – voorlezen en aansluitend met architecten in gesprek over de door Christophe van Gerrewey samengestelde literatuur & bouwkunst special van Dietsche Warande & Belfort.  Meer informatie over de presentatie vind je: daar.

Miek heeft me al laten weten dat ze een te gekke karaoke hut kent in Gent – dus drie keer raden waar mijn stukje van volgende week over gaat. Maar los van het fuiven en instuiven beschouw ik het bezoek aan DW B als een soort stage. DW B bestaat al sinds 1855. Tirade pas sinds 1957. Van DW B’s senioriteit moet ik dus iets kunnen opsteken.

Vrijdag gaan de paardenhoefjes  – om op een bekende regel uit de fascistische/racistische poëziecanon te alluderen – weer zachtjes van trippeltrippeltrippeltrap richting Den Haag, naar de twintigste editie van Writers Unlimited, om optredens bij te wonen van, onder anderen, al die auteurs en tekenaars die hebben meegewerkt aan Tirade 457.

MF zonen uitzicht‘s Avonds heb ik daar dan de eer om met collega-auteur en filosoof Maxim Februari in gesprek te gaan over ‘de roman’. We doen dit onder de titel ‘Op een goed boek zitten we niet te wachten’. Nou, dan word je door de NED-LIT op je wenken bediend, zou je zeggen. Maar het ligt genuanceerder. We gaan elkaar, en het publiek, denk ik, ook vertellen op wat voor soort boeken we wél zitten te wachten. Het gesprek – dat ik stilletjes beschouw als een Masterclass omdat ik Maxim een paar ethische, esthetische en compositorische knopen hoop voor te leggen die ik zelf maar niet weet te ontwarren – vindt plaats in Theaterzaal 2 en duurt van 22.30 tot 23.00 uur.

Er gebeurt natuurlijk nog veel, veel meer tijdens Writers Unlimited. Een overzicht van wat zich van aanstaande donderdag tot en met zondag allemaal afspeelt vind je : alhier.

Tirade – jong genoeg om te leren.

Soundtrack (ook een karaoke hit onder Jihadisten, trouwens):  ‘I’m gonna live forever, I wanna learn how to fly (high!)/ I’m gonna make it to heaven/Light up the sky like a flame (fame!). ‘ Fame.

Volgende week: Ghroeten uit ’s-Gravenhage.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gigi Müjde
    Gigi Müjde

    Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.

  • Foto van Aska Hayakawa
    Aska Hayakawa

    Aska Hayakawa groeide op als third-culture kid in Leiden. Haar verhalen gaan over eenzaamheid in het kapitalisme en de hedendaagse zoektocht naar geluk. Deze zomer studeert ze af van de studie Writing for Performance aan de HKU met het avondvullend toneelstuk Pièce de Résistance! en een scriptieonderzoek naar werkbare kwetsbaarheid. Eerder schreef ze theaterteksten voor Cecilia Moisio Company, Club Guy & Roni, Maas Theater en Dans en Bosfest. Haar kortverhalen werden gepubliceerd bij DIG, De Gids, Tirade Blog en De Revisor. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim.

    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).