De stem van mijn overgrootvader

Deze week worstel ik me door een stapel brieven die mijn oma in de oorlog van haar vader uit Duitsland heeft ontvangen. Het zijn bij elkaar een kleine vijfhonderd kantjes. Brieven, tekeningen, ansichtkaarten, allen verrijkt met griezelige stempels met adelaars en hakenkruizen. Zo leer ik dus nu,  een 75 jaar na dato, via zijn brieven, de formele, autoritaire stem van mijn overgrootvader Hans kennen. Ik weet niet of ik hem mag, deze man, al geniet ik van zijn prachtige, ellenlange, Duitse zinnen, en al hou ik natuurlijk sowieso van hem, alleen al omdat mijn oma met zoveel liefde over hem sprak. De brieven die zij aan haar vader schreef, zijn niet bewaard gebleven, aangezien hij de oorlog niet heeft overleefd. Tijdens het lezen probeer ik me dus een beeld te vormen van wat mijn oma hem moet hebben geschreven. Het ene na het andere raadsel doemt op.

Zo was ik in de veronderstelling dat mijn oma door haar vader naar Amsterdam werd gestuurd. Maar uit de brieven blijkt dat ene Helmut, waarmee mijn oma zich kennelijk verloofd had, haar heeft “meegelokt” naar Amsterdam, met als doel om door te reizen naar Amerika. Haar vader ziet geen heil in deze onderneming (Waarom zo ver? Wat moet je daar dan? Huisvrouw worden, dat is toch beneden je stand?). En haar vader heeft geen goed woord over voor haar verloofde (nergens goed voor, “zo’n onbetrouwbaar joods type” – een eigenaardige typering uit de mond van een jood). De reis naar Amerika heeft mijn oma nooit gemaakt, en ook met deze Helmut is ze nooit getrouwd, dus hoe deze geschiedenis afloopt zal naar verwachting verderop in de Korrespondenz blijken.

Mijn oma’s vader is eigenlijk onophoudelijk boos de eerste twee jaar van zijn brieven. Boos op mijn oma. Ze haalt hem het bloed onder de nagels vandaan, schrijft hij keer op keer. En dat terwijl hij schrijft over geldzorgen, over verveling. Hij was werkloos, als jood mocht hij zijn beroep, arts, niet meer uitoefenen (al schrijft hij eind 41 hoopvol over een kans op een aanstelling als arts in het joodse ghetto van Keulen). Hij zal daarnaast vreselijk bezorgd zijn geweest om zijn jongste dochter, die te vroeg het nest verliet, met een, naar zijn mening, foute man. De uiting van die zorgen is, zacht gezegd, onprettig te noemen. Brief na brief noemt hij mijn oma dom, naief, onzeker. Haar beslissingen vindt hij waardeloos, haar plannen Quatsch! De problemen, die ze hem soms toevertrouwt, zag hij van mijlenver aankomen. En op het moment dat ik er niet meer tegen kan, is ook mijn oma vermoed ik in opstand gekomen. Want opeens volgt een brief met een andere toon. Bijna tegen het vriendelijke aan. Maar met een enigszins zwartgallig beeld van de wereld, zo vlak aan het begin van het uitbreken van een oorlog die, van deze familie, alleen mijn oma zou overleven. Ik heb hem voor het gemak even omgezet (is dat een germanisme?) naar het Nederlands.

Keulen, 11 oktober 1939

IMG_4069Lieve Helga, Engelchen,

Jouw ontroerende analyse van mijn laatste brief (je schrijft dat hij om te huilen is) is voor mij aanleiding om eens iets algemeens te zeggen over onze briefwisseling. Ook ik vond mijn laatste brief, nu ik hem weer eens doorlas, ontroerend slecht. Het simpele feit dat ik de opsteller was, en niet de ontvanger, maakte dat ik niet in de droevige stemming raakte, die jij zo overtuigend bij jezelf beschrijft. Ik denk dat ik een vergelijkbare denkfout maakte als de lieve God, toen die zijn schepping bekeek en dacht dat die goed was. Ach, wat moet de man trots zijn geweest (en ach, wat vergiste hij zich!). Net zo ben ik, stumper, tevreden geweest met een werkje dat me was gelukt. Jouw kritiek is daarvan het bewijs.

Dat gezegd hebbende wil ik even van de gelegenheid gebruik maken om ook jouw brieven eens grondig te bekritiseren. Ze zijn geweldig, lieve kind. Je laatste nog de beste van allen. Het is een kleine, maar door mij niet minder gewaardeerde, kunst goede brieven te schrijven. Bij jou heb ik daarin, sinds je vertrek uit Keulen, in toenemende mate een ontwikkeling mogen waarnemen. Zou ik daarop enige invloed hebben gehad, dan ben ik zeer vereerd. (…) Wat ben ik trots je vader te zijn, wat mag Helmut trots zijn om zich straks jouw man te noemen. Wat heeft de natuur, en wellicht ook de invloed van ons, je goedbedoelende ouders, een wezen geschapen dat zo trouw is, en zo inlevend. Het bemoedigt mijn oude hart dat je schrijft dat je het jezelf toewenst dat je mij op een dag zal kunnen helpen. En wat klinkt dat anders dan de (ik dacht: holle) frasen die je uitte bij je vertrek. Dit is wat we vast moeten houden in de wellicht barre tijden die voor ons liggen. We moeten de moed en de kracht opbrengen om vol te houden, wat er ook kome mag. Want ieder mens, ook jij, weet wat hem te doen staat. Ieder mens kan zijn lot wezenlijk beïnvloeden door de beslissingen die hij neemt, en met de daden die hij stelt.

Alsjeblieft, accepteer mijn hartelijke groet en idem kus,
Je liefhebbende Vati

 

In de Oorshop

‘Achter de caravan begonnen de weilanden’

Vorige week las je hier deel II van de correspondentie Gerrist-Brands, Brands-Gerrist. Vandaag deel III:

 

Annemieke Gerrist TwitterprofielfotoDag Wim,

wat een mooi, en ook ontroerend idee om je vader rust te geven in je bundel. En ja, ik wist dat je vader zelfmoord heeft gepleegd. Het is niet een onderwerp waar ik zelf over zou beginnen. Ik herinner me volgens mij ook een ander gedicht van je, over de blik van de hond, die het had gezien. Kan het even niet terugvinden.

Ik geloof zelf ook niet zo in berichten van dode mensen. Hoewel ik toen ik mijn opa zag sterven, oprecht meende een ziel te zien ontsnappen. Ik geloof wel dat poëzie een mooie plek is voor doden, of voor de dood. Zoals je bewijst.

Ik herinner me dat je me eens vertelde dat je vader een krantenbericht met jouw gedichten in zijn portemonnee bewaarde. Zoals ouders dat doen met een pasfoto. Ik vond het zelf wel een goede vondst van hem, om een gedicht van je kind als portret te bewaren.

Naar school fietsen was niet mijn favoriete bezigheid. Het was niet zo ver, samen met mijn zus langs weilanden en langs een visfabriek – een vreselijke combinatie van koeienvlaaien en visstank – en vooral erg vroeg. Mijn zus is een ochtendmens, ik totaal niet. Ik heb in een gedicht geschreven: ‘Ik open eerst mijn mond, dan mijn ogen, voordat ik wakker word’ . Dit gaat eigenlijk over mijn zus. Vaak kroop ik bij haar in bed, en dit zag ik letterlijk eens gebeuren: dat ze begon met praten, daarna haar ogen open deed, en toen pas wakker werd. Mijn vader en moeder zijn ook vrolijk ‘s ochtends. Dit erfstuk is aan mij voorbij gegaan.

Toen ik in Zeeland kwam wonen met mijn moeder en zus, woonden we tijdelijk bij mijn opa en oma. Mijn opa heeft ook een groot, eigen huis gebouwd daar. Hij was accountant. In dat enorme huis mochten we niet wonen, we kregen een caravan helemaal achterin de prachtige en grote tuin. Ik vond dat toen doodnormaal. Achter de caravan begonnen de weilanden met schapen. Ik liep vaak langs het prikkeldraad, om plukken wol te verzamelen die waren blijven hangen. Ik denk dat ik van dat lege landschap houd omdat het zo goed is om in weg te dromen.

Ik kan me voorstellen dat je graag aan de keukentafel van jullie huis ontsnapte. En er was een bos dus, in de buurt, waar je van alles deed.

Waarom ging je daarheen, en wat deed je allemaal in dat bos?

Groet!

Annemieke

—————————————–

Wim Brands TwitterprofielfotoDag Annemieke,

ik weet niet waarom maar op jonge leeftijd wist ik al wat ik wilde worden: bioloog, veldbioloog om precies te zijn. De enige vereniging waarvan ik ooit lid ben geweest is de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie.

Om je vraag te beantwoorden:  ik heb me nooit afgevraagd wat ik in dat bos te zoeken had, dat bos was er.  Het was al op jonge leeftijd mijn huis. Ik had ook een onderkomen in het bos, een hut waarin ik als het slecht weer was kon schuilen. Dan moest het overigens wel echt noodweer zijn.

Toen ik jong was was er midden in het bos ook een kolonie van reigers. Als ik me even concentreer en terugreis naar m’n jeugd hoor ik weer het kabaal dat ze maakten. Naarmate de jaren vorderden kwamen er steeds minder terug. Volgens de jachtopziener kwam dat doordat ze in Frankrijk werden neergeschoten, ik herinner me nog goed wat hij zei: die Fransen vreten werkelijk alle vogels.

Ik was een soort onbezoldigde boswachter. Dat wilde ik trouwens ook wel worden, boswachter. Ik hield op mijn manier ook de wildstand bij. Noteerde in een boekje dat ik van mijn grootvader van vaders kant had gekregen zo nauwkeurig mogelijk hoeveel herten ik had gezien en waar. Ik kon uren aan de rand van een weiland in het bos zitten, wachtend op wild dat in de schemering tevoorschijn kwam.

In de tijd dat buizerds werden getroffen door een ziekte die hen vleugellam maakten heb ik zoveel mogelijk zieke vogels proberen te vangen en naar dierenartsen gebracht. Nu zou ik dat niet durven. Toen was ik niet bang.  Ook niet voor de dood, hoewel ik niet zo goed weet wat ik beweer als ik dat schrijf. Laat ik het zo zeggen: er dreef weleens een dood dier in de beek, een jong hert bij voorbeeld. Ik keek dan elke dag wel even hoe het vergaan er voor stond.

Vogelkenner Rob Bijlsma heeft dat trouwens eens nauwgezet opgeschreven toen er voor zijn huis in het bos een jonge ree was gestorven. Aan het sterven wordt te weinig aandacht besteed, zei hij tegen me.

Wat beweegt daar, heette dat boekje van mijn grootvader volgens mij. Er stonden ook sporen van dieren in. Sporenzoeken kon ik als de beste.

Ik denk trouwens dat het sporenzoeken in mijn geval als vanzelf dichten is geworden. Dat klinkt wellicht romantisch of gezocht maar het is een vrij eenvoudig verhaal dat ik pas goed snapte nadat ik van mijn vriend Pek van Andel met wie ik onlangs een boek over ongezochte vondsten heb gemaakt een studie cadeau kreeg van de ZuidAfrikaanse tracker Louis Liebenberg: the art of tracking, the origine of science. In dat meesterlijke boek betoogt Liebenberg dat de oorspronkelijke bewoners van Zuid-Afrika veel eerder dan bij voorbeeld de Grieken wetenschappers waren. Ze kwamen door het lezen van afdrukken op het spoor van het onzichtbare.

Dichten is voor mij niets anders dan dat,

vrgr

Wim
—————-

Annemieke Gerrist (1980) is dichter en beeldend kunstenaar. Wim Brands (1959) is dichter en radio- en televisiemaker bij de VPRO. De jongste Tirade-publicatie van Gerrist vind in je Tirade 454, die van Brands in Tirade 455.

Binnenkort: Gerrist-Brands, Brands-Gerrist, deel IV.

Auteursportretten: Twitterprofielfoto’s.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Raoul DUFY (1877-1953)

Homme lisant, 1898 Huile sur toile marouflée sur carton. Signée en bas à gauche et datée. (Manques). 22,5 x 15,5 cm.

‘#lekkerweertje aan het strand in #normandie’

twittert deze jongen, is de eerste sensatie. Niet de meest voorkomende gedachte overigens bij alle 88-plussers die in het Larense Singer museum naar het schilderij stonden te kijken. Maar bij mij dan toch wel. Of stonden? Het ritmisch gebonk van luchtbanden  tegen je kuiten was niet van de lucht.

Gisteren keek ik de ‘zwartepieten documentaire’ Zwart als roet van Sunny Bergman. Een hele goede film die duidelijk maakt hoe het zit. Als je nog niet vond dat er wel wat te veranderen valt, dan vind je dat na deze film.  Op zeker moment vraagt ze aan een drietal grijze rijke witte mensen bij een VPRO avondje, of wat we daar zien de afspiegeling van de bevolking is. Ja, zeggen ze schaapachtig, een beetje trots ook wel: alle lagen van de bevolking zijn vertegenwoordigd.  De camera gaat even rond en je ziet nog 300 witte  mensen met een tweemaalmodaal inkomen.

Waarom zien mensen dat niet? Als je door een museum loopt is dat net zo. Het Singer is weliswaar extreem, maar het Stedelijk in Amsterdam of het Haags Gemeentemuseum is niet veel anders. Naar schilderijen kijken lijkt een bezigheid waar vooral mensen die wit zijn, die rijk zijn en die redelijk oud zijn zich mee onledig houden.

0af19e780d89fa8cafa4ea31b70807c2Daar hoeven ze zich niet voor te schamen. Maar het is wel zinnig de buitennissigheid van je eigen voorkeuren te doorgronden.

Raoul Dufy heeft iets heel prettigs voor de museumbezoeker, wat ik verder alleen bij Matisse zijn knipkunst wel eens had: je krijgt onmiddellijk zin om aan het werk te gaan. Dit kan jij immers ook. De lichte toon bevalt me, en vreemd genoeg: dat de man dessins maakte voor modehuizen. Zijn affiliatie met het geld in die tijd vind ik wel verfrissend. Het is luchtige, kleurrijke en vrolijke kunst. De dessins werden met name door Paul Poiret gebruikt, een modekoning uit de twenties, de man who liberated women, creating high-waisted tunics and shorter skirts.

 

E14802-raoul-dufy-1920-croquis-de-modes-n-3-gazette-du-bon-ton-hprints-comn zo loop je door het Singer langs cocktail jurken, behangetjes en havengezichten, portretten en stillevens. En je vraagt je af (ik roep de verdenking over mij af een gerontophoob te zijn… wat niet waar is, ik houd van oude mensen ‘en met name hun verhalen’:-)

Stel dat je geboren bent in een decennium waarin de mode dit voorschreef, waarom is daar dan zo weinig van overgebleven? Waarom heeft elke esthetiek zich bij vrijwel iedereen op zekere leeftijd volledig teruggetrokken? Dat kan niet uitsluitend praktische redenen hebben. Het is ook niet mogelijk dat je door alle modes die je daarna doorlopen hebt ver af bent komen te staan van je gevoel van schoonheid in je jeugd.  Nodig is dat niet, want een heel enkele keer zie je gewoon een 07978-raoul-dufy-1920-croquis-de-modes-n-6-fashion-coat-gazette-du-bon-ton-hprints-comtachtigjarige lopen met stijlgevoel. En dan weet je wat het straatbeeld mist in een vergrijzend land.

Waarschijnlijk zijn de modehuizen de schuldigen en hebben afnemende modebehoefte van oudere mensen en de noodzaak praktische kleren aan praktische mensen te verkopen elkaar versterkt tot het droevig beeld dat een regendag in een middelgrote stad thans oplevert. Ik zou willen pleiten voor catwalks met bejaarden, al of niet met rollatorondersteuning,  modeshows en hele couturiers-lijnen voor boven de 70.

Dan hebben de ouden van dagen bovendien iets anders te doen dan altijd maar rondhangen in de Nederlandse musea.

Tirade – On the catwalk

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Niemandsland

DSC_0868De brug leek aangelegd om meer te verbinden dan het kleine spookdorp en het oerbos dat erachter lag; meer te overspannen dan de kreek die onder haar natte planken sliep. Probeerde te slapen, moet ik zeggen, omdat in het ondiepe water een Chinees gezin aan het volleyballen was. De vader droeg een verschoten Speedo en leek de bal alleen maar af te weren om zijn sigaret droog te houden.

Terwijl Nadim en Birre voor me uit liepen besloot ik even stil te staan, de afstand toe te laten nemen. Ik ben met ketting noch breekbaar draad gebonden aan mijn vrouw en kind. Hoe groter de afstand hoe meer ik van ze houd: mijn band is elastiek.

Ik stapte een eindje terug – het elastiek rekte hoorbaar – en probeerde me voor te stellen hoe deze plek eruit zou zien zonder de brug: niet meer dan een kreek met een ongenaakbaar en donker stuk woud erachter.

Toen Birre terugkwam van de overkant vertelde ze dat daar alleen een nauw bospad te vinden was, het soort konijnenweggetje dat jagers volgen.

Een jager, dacht ik, kon toch makkelijk door zo’n kreekje waden?

Kennelijk was het de bouwer meer om de brug zelf te doen geweest dan om wat het ding verbinden moest. Zou iemand (die net zo van bruggen hield als ik) aangevoeld hebben dat zijn bouwsel deze plek helemaal af zou maken? Dat ik bij het zien ervan meteen een boek zou willen schrijven en bij publicatie bovenstaande foto op het omslag zou eisen?

Ik stelde me de kreek nog eens zonder brug voor. Ja, zo moest het haast gegaan zijn.

Vanuit het spookdorp kwam een man aangesloft. Hij was in de zestig, had een bruine huid en een dichte bos bijna wit kroeshaar, waarop hij met geweld een te kleine rode kapiteinspet geschroefd had. Van een afstandje had je hem voor een overlopende colafles kunnen aanzien.

‘Weet u hoe dit zit?’ vroeg Birre hem. ‘Waar die brug heen gaat?’

Birre is nieuwsgierig. Dingen die ik me alleen maar afvraag zoekt zij tot op de bodem uit. Soms ook de dingen die ik me graag was blijven afvragen.

De man zette een plastic beker met appelsap of whisky aan zijn lippen en nam een slok; veegde zijn mond af aan de schouder van zijn ooit witte T-shirt.

Opeens wist ik het. Ik wist wat hij ging zeggen en wilde weglopen, maar het was al te laat. Voor de zoveelste keer zou die verdomde werkelijkheid een in potentie prachtig stuk fictie verpesten.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Je moet je leven veranderen

‘Wat was de vraag ook alweer? Oh, juist ja: welk boek indruk op mij gemaakt, me gevormd, een stempel op me gedrukt, me door elkaar geschud, ja zelfs welk boek me “op een bepaald spoor” gezet of me “van streek” gemaakt heeft.’ Zo begint het mini-essay ‘Amnesie in litteris‘ van Patrick Süskind, dat ik van het weekend las.

De schrijver van het essay lijdt, volgens de titel, aan een aandoening die je literaire vergeetachtigheid of letterendementie zou kunnen noemen. Hij onthoudt niet wat hij heeft gelezen en is daardoor onmogelijk in staat om antwoord te geven op de vraag waarmee hij zijn stuk begint. Süskind, schrijver van Het parfum, noemt een hele reeks schrijvers, maar kan zich niet herinneren waar hun boeken over gingen, laat staan welk boek het belangrijkst voor hem is geweest.

Eén citaat blijft echter het essay beheersen, een zin die ik herkende als een van Rilke, terwijl Süskind veinst dat hij niet meer kan achterhalen wie hem geschreven heeft. ‘Du musst dein Leben ändern.’ uit het gedicht Archaischer Torso Appolos. Het is de kern van wat de schrijver van zijn eigen leesgedrag vindt, zo blijkt uit de laatste alinea. Hij moet, hij moet, hij moet zich alles wat hij heeft gelezen herinneren, maar daartoe is hij niet is staat: ‘… je moet met alle macht tegen de Lethe opzwemmen, je mag niet meer hals over kop in een tekst verdwijnen maar je moet er met helder, kritisch bewustzijn gedistantieerd boven staan, je moet samenvatten, memoreren, aan geheugentraining doen…’

Vermoedelijk is, op basis van het essay, het belangrijkste wat Süskind ooit heeft gelezen precies die ene zin van Rilke. In het licht van de vraag die hij zichzelf stelt is dat in ieder geval zo, want hij wil eigenlijk lezen als een literatuurwetenschapper maar dompelt zich in plaats daarvan steeds weer onder in boeken van grote schrijvers. Voor mij vertegenwoordigt het gedicht van Rilke ook een literair inzicht van belang, al is het maar persoonlijk en honderdtachtig graden anders dan de uitleg van Süskind.

Eens woonde ik een gelegenheid bij waar de vertaler van Rilkes gedichten, Paul Claes, tekst en uitleg kwam geven over zijn werk. Hij behandelde bij wijze van college zijn interpretatie en vertaling van Archaischer Torso Apollos. Het is een op het oog raadselachtig gedicht – het begint hoe dan ook met de beschrijving van een antiek beeld van Apollo (zoals hier afgebeeld). Rilke schrijft: ‘sein Torso glüht noch wie ein Kandelaber’, wat Claes uitlegde als een kandelaar met verschillende armen waarin kaarsen staan. Ik vroeg toen of dat wel juist was, aangezien de tors geen armen heeft en er eigenlijk sprake was een kandelaar voor één kaars. Claes antwoordde dat Rilke ‘de vergelijking inderdaad niet doorzet’. Ik vond dat het een bijzonder mager antwoord, een beetje goochelen met woorden om tot een interpretatie te komen. Vanaf dat moment wilde ik niet meer lezen als een literatuurwetenschapper, maar als een lezer die wegdroomt in een boek. En zo werd het Apollo-gedicht een van de invloedrijkste teksten die ik ooit las.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Boeddha in bruidsjurk

In zijn voorwoord bij de Nederlandse vertaling van Mohammed Mrabets Liefde met een lok haar wijst berberbibliotheek-bezorger Asis Aynan op Mrabet’s novelle The Beach Café/Het strandcafé (1980)*.

The Beach Café is een charmant verhaal over het vergaren van mensenkennis. Protagonist en verteller Driss Tafersiti – een ontspannen vrije jongen die zijn geld verdient door een beetje te vissen en wat te handelen – ontdekt een strandcafé en vat sympathie fascinatie op voor de eigenaar ervan, Fuad. Driss schildert het portret van profiteur en kwaadspreker Fuad door gesprekken mét en óver hem. Het strandcafé laat zien dat praten – verhalen uitwisselen – de beste manier is om anderen te leren kennen*.

De serie De Voorstraat, die al vier zondagavonden loopt, heeft eenzelfde uitgangspunt. We zien iedere aflevering een handvol mensen thuis, op hun werk of met vrienden. Maar we leren hen pas echt kennen door wat ze de regisseur – al dan niet in voice-over – vertéllen. Voor een strandcafé ligt De Voorstraat iets te ver van zee, wel is in iedere aflevering minstens één scène gesitueerd in hipstercafé The Village.

Het is een tikje vervreemdend om een straat die je zo goed kent op TV te zien. Het verdiept je kennis van de straat – en van de stad Utrecht – maar vervreemdt je er ook enigszins van. Vastleggen is per definitie fictionaliseren. In de tweede aflevering van De Voorstraat drinkt dansleraar John koffie met een vriend. In The Village. John draagt een oranje trainingsjasje, zijn gesprekspartner een witte trui. Tegen de muur, tussen hen in, staat een lamp in de vorm van een witte uil. De vogel heeft oranje ogen. Is hier een styliste aan te pas gekomen? Heeft de regie de twee mannen opgedragen waar ze moesten gaan zitten? Of is het allemaal een kwestie van eindeloos draaien en daarna het beste materiaal uitkiezen?

281B35071De mooiste levensverhalen komen van Voorstraters die in een ander land zijn geboren. Zoals John, die uit Oeganda komt. En zoals ‘illegaal’ Miecel, uit Libië, die via Italië naar Frankrijk reisde en daar begreep dat Nederland ‘een land vol vrijheid en liefde’ is. Praten – verhalen vertellen – blijkt opnieuw een doeltreffende manier te zijn waarop het ene bewustzijn zich verstaanbaar kan maken aan het andere.

Ouder worden, levenservaring* opdoen, impliceert, geloof ik, vaak dat je leert inzien hoe hard, gemeen, slecht, opportunistisch mensen kunnen zijn. De betere boeken en films tonen óók het tegendeel. Een grappig voorbeeld daarvan uit Het strandcafé. Als Driss’ vriendin Betsoul ongesteld is, moedigt ze hem aan  met haar beste vriendin naar bed te gaan. De pornografische troop wordt geestig opgeschud als het meisje, Zineb, ’s nachts bij hem in bed komt en Driss haar wegstuurt: ‘Dit kan niet. Dit is te gek.’

Een vergelijkbare wending in De Voorstraat. Anke, de eigenaresse van een modeboetiek/atelier, wijst een vrouwelijke klant op haar echtscheidingsjurken, dat zijn jurken waarin een vrouw het feest van haar scheiding kan vieren. De term echtscheidingsjurk is grappig en cynisch – maar ook een beetje treurig en zuur. Wie Anke na de scène heeft geclassificeerd als ‘bitter’ of ‘ontgoocheld’, moet zijn of haar oordeel snel herzien. Want even later, in de rust van haar atelier, vertelt Anke dat ze in haar werkende leven al meer dan honderd trouwjurken heeft ontworpen en genaaid. Wat ze haar klanten nooit heeft verteld, maar nu wel tegen de camera zegt: in de zoom van iedere jurk heeft ze altijd een minuscule Boeddha genaaid. Een klein bruidsgeschenk. Of liever: Anke’s stille manier om geluk over nieuwe liefdesverbintenissen uit te spreken.

Noten

Opmaak 1*Het strandcafé & De Stem, Uitgeverij Pranger (1982). Vertaling: Henjo Hekman.

* In de woorden van Asis Aynan: ‘Met Het strandcafé leek het alsof ik de gesproken verhalencultuur in handen had.’

*Over Zineb, de beste vriendin van zijn geliefde, zegt Driss: ‘Ze was nog heel jong en begreep nog niet hoe mensen in elkaar zaten.’

Tirade – jouw gidslicht in donkere dagen.

Soundtrack: Moulay Ahmed Loukili.

Volgende week: Wendell Jaspers als Medea, een vrolijk kerstfeest met Hafid Bouazza. En meer.

 

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.

  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.