Pressure drop

Afgelopen zondag, midden op de Prinsengracht, viel me iets vreselijks in. Iets echt afgrijselijks. Ik durfde – of zal ik dorst gebruiken? Nee, mensen die dat nu nog schrijven doen het expres en zijn dus eikels. Ik ben eigenlijk al een eikel omdat ik het overweeg – ik durfde het dus bijna niet tegen Birre te zeggen. Bijna.

‘Weet je’, zei ik. ‘Wat ik net bedenk?’

Het duurde even voor Birre opkeek, omdat ze net Ozewiezewozewiezewallakristalla voor Nadim aan het zingen was, die op de rand van slaap hing. Na een laatste up-tempo zewiezewies-wies-wies! sloeg mijn vrouw haar ogen op om aan te geven dat ik aan de beurt was. 

‘Ik weet niet meer wanneer ik voor het laatst niets gedaan heb, zonder daardoor meteen ook iets niet te doen’, zei ik.

Birre stopte met lopen. Ze keek me aan en knipperde met haar ogen, die groot en blauw waren. ‘Jij bent zeker schrijver?’

‘Toevallig wel.’ 

‘Mooi gevonden, hoor.’

‘Dank je. Maar is het niet vreselijk?’

Behendig wipte ze Nadims kar een stoepje op. Er volgde een kleine slalom waarbij een fietser, een hond – niet Otis – en een tweetal paaltjes moesten worden ontweken. Onze zoon sliep en bleef slapen. Toen we weer naast elkaar konden lopen, haalde ze haar schouders op. ‘Misschien is dat gewoon even zo.’

‘Hoezo is dat gewoon even zo? Wat nou als het nooit meer overgaat? Dat is toch heel erg erg?’

‘Erg erg?’

Een man in een rolstoel moest erdoor. We stapten uit elkaar. We stapten weer naast elkaar. Een belachelijk klein wolkje hing in zijn eentje boven de Elandsgracht. Misschien, dacht ik, moet ik iets met Mindfulness doen. Maar Mindfulness was zo middle management, zo Lease Plan. Woody Allen was ook niet Mindful. Je moest van huis uit al een beetje simpel zijn om het écht goed te kunnen. Opeens werd ik een beetje misselijk van het woord. Mijn handen voelden klam. Wat nou als het maar door en door ging, met dat denken van me. Als het nooit meer op zou houden?

‘Ik denk dat ik een paniekaanval ga krijgen’, zei ik.

‘Lul niet’, zei Birre. ‘Jij hébt geen paniekaanvallen.’

En dat was ook weer zo. We staken de Elandsgracht over. Het viel me op dat het belachelijk kleine wolkje ons volgde. Steeds als ik omhoog keek was het er, kiekeboe spelend vanachter de daken van de huizen aan de Prinsengracht. Misschien moest ik gelovig worden, dan kon ik denken dat God (wiens naam ik dan ook met een hoofdletter zou schrijven, wat heel vet was) me altijd en overal zag. God zou me rust geven. Ik zou om kunnen gaan met de dood van vrienden, die van mijn ouders en van Birre en mezelf. Zelfs de dood van Otis de Hond over een jaar of tien zou wel te doen zijn als ik God had. Ik keek naar het einde van de riem in mijn rechterhand, en daar was mijn hondje, blij als altijd.

‘Ik moet je waarschuwen’, zei ik tegen Birre. ‘Het kan zijn dat ik op iets latere leeftijd een heel naïef geloof zal moeten aanhangen. Gewoon om ermee om te gaan dat alles maar doodgaat en zo.’

‘Kijk nou eens’, zei ze. ‘Hoe lekker ons mannetje slaapt.’

En ik keek. En het was zo. En het was maar goed dat Nadim mij had, die er zo lang mogelijk voor zou zorgen dat hij niets – of maar één ding tegelijk – zou hoeven doen. En als dat betekende dat mijn eigen nietsdoen voorgoed voorbij zou zijn… Ach. Later, wachtend op het oordeel van mijn vrij recente God, zou ik kunnen zeggen dat ik tenminste één ding goed gedaan had.   

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Leren, lezen

 

 

 

 

 

 

In mijn hoekje van de bank las ik de laatste regels van Gustaaf Peeks Ik was Amerika. Ik sloeg het boek dicht en liet mijn handen op de kaft rusten, die plakte aan de kringels op mijn vingers. Daaronder gonsden de duizenden opgestapelde zinnen nog na. Ik wist dat het er duizenden waren omdat ik ze één voor één gelezen had.  

‘Kut’, zei ik.

Birre trok haar benen op en liet Arjen Lubachs Magnus zakken.

‘Cijfer?’

Zonder na te denken zei ik: ‘Tien.’

‘Echt?’

Ik knikte. ‘Het is een geweldig boek. Net toen ik dacht: Dat einde is een beetje een anticlimax, als hij zijn vriend eindelijk vindt, toen vond ik het óók meteen zoveel mooier dan dat het een echte climax was geweest, omdat het zoveel échter is dat het loopt zoals het nu loopt…’

‘Gil.’

‘Wat?’

‘Ik moet ‘m nog lezen.’

‘O. Oké. Sorry.’

Ze legde Magnus neer en liet haar voeten over de rand van de bank zakken, waar ze blind als mollen de openingen van haar sloffen vonden. Op weg naar de wc vroeg ze: ‘Nummer hoeveel was dit nou?’

‘Dertien, denk ik.’

‘Heb je ’t wel opgeschreven?’

Birre is een fervent lijstjesmaakster. Als klein kind schreef ze al schriften vol toptienen van al het denkbare. Het mag dan ook geen wonder heten dat het Gillesch Nederlandsch Leeschoffensief haar idee was.

Zolang ik me herinner las ik uitsluitend Amerikaanse en Engelse fictie. In het Engels. Al op de Schrijversvakschool leverde dit problemen op, maar toen ik begon met publiceren werd het alleen maar erger. Je moet toch op zijn minst een drietal Nederlandse Helden hebben, als Nederlandse schrijver? Ik wilde niet worden zoals onze groentenman Wim, die bij bijna al zijn groenten kan toelichten dat hij ze zelf nooit eten zou.

‘Daar moet je wat aan doen’, had Birre gezegd.

Maar ik dacht dat ik in het Nederlands niet kon vinden waar ik het meest van hield. Dat mijn soort verhalen hier niet bestonden.

‘Dat kan niet’, zei Birre. ‘En je zal het ook nooit weten als je het niet probeert.’

Ik wilde daar graag iets tegenin brengen, maar niet alleen heeft Birre bijna altijd gelijk, ze wéét het als ik weet dat ze gelijk heeft.

‘Goed’, zei ik. ‘Wat stel je voor?’

‘Ik stel voor dat de komende twintig boeken die je leest Nederlandse zijn.’

‘Allemaal? Je bedoelt een soort Nederlandsch Leeschoffensief?’

‘Ja. Waarom slis je?’

Op dit moment lees ik boek nummer 14: Jan van Akens Het fluwelen labyrint. Tot nog toe is het gemiddelde van de cijfers die ik uitdeelde als indicatie van mijn leesplezier een 7,1. De laagste score was een 2,5 en de hoogste punten gingen dus naar Gustaaf Peek. Verder zal ik geen namen noemen, omdat wij schrijvers al genoeg lijden onder mensen die cijfers aan hun eigen smaak verbinden. Het moge in ieder geval duidelijk zijn dat het Nederlandse boek – met nog 6 stuks te gaan – vér boven mijn verwachting zal gaan scoren. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Dingen maken

Mijn catering van afgelopen zaterdag was een private dining. Het verschil is dat je bij private dining voor de mensen gaat koken met hun eigen pannen, waarover ze altijd van tevoren waarschuwen dat die niets voorstellen. Om er zeker van te zijn dat je ter plekke toch een mooi visje kunt bakken, sleep je dan je zware pannen mee, en zo kom je uiteindelijk hijgend aan in een keuken waar de meeste professionele koks alleen van kunnen dromen. Het begint erop te lijken dat mensen die aan private dining doen hun keukens met het oog daarop outilleren.

Meestal kom ik rond een uur of drie met mijn boodschappen aanzetten om de keuken te verkennen, alle laatjes open en dicht te doen en ruimte te maken in de koelkast. Dan vind ik het espresso-apparaat (iedereen die private dinet heeft er een), zet een Nespresso voor mezelf bij gebrek aan anything else en ga aan de slag.

Een kok die in je moeders keuken staat moet een magisch iets zijn. Er moet een onweerstaanbare aantrekkingskracht vanuit gaan. Op geen andere manier kan ik verklaren hoe kinderen tussen de leeftijden twee en dertien het opbrengen om een hele dag lang elke twee minuten naar iemand te komen kijken die bijvoorbeeld uien fruit, en vragen te stellen als:

Is dat mes heel scherp?

Ben jij wel een hele goeie kok?

Is die pan heel heet?

Ooo, mag jij dat wel zeggen?

Naarmate de dag vordert worden steeds meer kinderen uit de steeds wijdere omgeving gewaar (het moet een soort sonar zijn) dat er in het huis op nummer 3 een heuse kok te zien valt, en zo’n beetje op het drukst van je mis en place staat er een leger dreumessen aan het aanrecht geplakt, dat met hun tere witte anemoonvingertjes steeds dichter bij precies de heetste pannen kruipt. Deze fase in de voorbereiding is meestal ook de fase waarin de kok-aan-huis ontdekt wat hij vergeten is.

Er is altijd iets vergeten. Zaterdag was het de sepia.

Het was de schuld van Jacob, van viskraam Schilder op de Albert Cuijp. Dat is die vaste kraam, die stalen kar in het midden, waar het altijd zo druk is. Jacob is die kale met dat ringbaardje. Ik veegde een rits anemoonvingers van het aanrecht, sloot mijn ogen, en telde tot tien.

‘Jacob’, zei ik. ‘Lul.’

Ik was in Loenen. De visboer daar zou niet weten wat sepia was. Eventuele vongole zouden vrijwel zeker uit de vriezer komen. Er zou – door mij – moeten worden geïmproviseerd.

Inmiddels ben ik niet meer bang voor improvisatie, omdat ik geleerd heb dat daardoor de beste gerechten ontstaan. Als ik mijn zeekat had gehad, dan zou ik fluitend linguine al nero di sepia gemaakt hebben, maar nu zou ik niet in staat zijn de materie naar mijn voorgenomen hand te zetten. Ik zou heel goed moeten blijven denken, zoeken, proeven. Gebruikmaken van wat ik kon vinden. Ik zou aandachtig moeten volgen wat er in mijn pan gebeurde, zodat ik daarop kon reageren, en zoals zo vaak als ik iets aandacht en liefde gaf, zou ik uiteindelijk breed grijnzen om het eindresultaat.

Ik groef in mijn tas en vond een homp botarga en een bol knoflook. De heer des huizes – die eigenlijk alleen maar een biertje uit zijn koelkast kwam halen – zond ik erop uit om tomaten te scoren, wat hij onverwijld deed omdat hij een goeie gozer was en omdat zijn dochter van twaalf het weigerde te doen.

Iets moois maken is wat mij betreft veertig procent controle en zestig procent vrijheid. Iets laten groeien, en alleen bijsturen als het de verkeerde kant op dreigt te gaan. In de interviews waaraan ik sinds Hier sneeuwt het nooit ben onderworpen, zeg ik steeds hetzelfde, maar niemand lijkt het op te pikken. De mensen gaan er vanuit dat ik mijn verhalen bedacht heb; woordje voor woordje in elkaar heb gezet. Kees ’t Hart vroeg me naar de maatschappijkritiek die hij erin meende te zien. Arie Storm vond mijn werk te geconstrueerd. Ik begrijp daar niets van, omdat ik zo niet werk.

Toen ik afscheid nam van de familie waar ik een hele zaterdag een beetje bijgehoord had, kwam de vader naar me toe. Hij leek me niet kwalijk te nemen dat ik hem die middag op pad gestuurd had. Hij legde zelfs een hand op mijn schouder.

‘Ik vond alles lekker’, zei hij. ‘Maar die pasta met tomaatjes en botarga…’

Tenminste iemand die het begrijpt, dacht ik, terwijl ik mijn ongebruikte pannen terug in de auto zette

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Woezel en Pip

Het begon vanochtend, toen ik met Nadim op Youtube filmpjes van Woezel en Pip aan het kijken was. In een van de filmpjes ontdekte Pip dat alles aan hem opeens veel groter leek. Gelukkig kon zijn beste vriend Woezel hem eraan herinneren dat hij jarig was, en hem een extra grote verjaardagsknuffel geven.

‘Dáárom is het’, zei Pip. ‘Dáárom ben ik groter geworden.’

‘Birre’, zei ik.

Achter me, in de keuken, sputterden onze eitjes in Birres pan. ‘Wat, lief?’

‘Ik zit te janken bij Woezel en Pip.’

Birre schoof de pan aan de kant en kwam me een extra grote knuffel geven.

‘Mis je je vriend?’ zei ze.

Grappig – of juist niet grappig – hoe je tegelijk zó sterk kunt hopen dat iemand een bepaalde vraag stelt, en ook dat ze hem niet stelt. Als ik een lezer was die de Telegraafstrip Liefde is…* mocht invullen (zoals tijdens de vakantie van de maker wel eens gebeurt) dan zou ik kiezen voor: Elkaar de juiste vragen stellen

Een bijkomend voordeel is dat als iemand de juiste vragen stelt, je de meest pathetische dingen niet zelf hoeft te zeggen. Birres tweede vraag was dan ook: ‘Je mist hem héél erg hè?’ 

Ik hoefde alleen maar te knikken en nog meer te janken.

Dat was vanochtend. Het was heel even. Daarna was er weer de catering die ik voor vandaag had aangenomen. Ik zette Nadim op de mat met zijn doos met speelgoed, gooide mijn koffie achterover, haalde Otis de Hond uit zijn mand en fietste naar de markt om vis te kopen.

Jacob en Henk van de viskraam waren blij om me te zien, en ik moest heel hard binnensmonds Godverdomme zeggen om niet wéér te gaan huilen. Wat was er toch met me aan de hand?

De vis was prachtig. Ik kocht alles. Er waren kneiterverse langoustines uit de Noordzee, die veel te duur waren. Ik kocht en kocht en kocht als een Russische bruid met haar eerste creditcard, en werd maar niet gelukkiger.

‘Sorry, vriend’, zei Jacob, ‘dat laatste verstond ik niet.’

‘Anders niets’, zei ik. ‘Gdvrdmme.’

Op weg naar huis bedacht ik dat Birre gelijk had. Sinds de dood van mijn vriend had ik geen moment stil kunnen staan. In één jaar verloor ik Gijs, werd ik vader, werd mijn bundel uitgegeven en zowel extatisch als schoorvoetend ontvangen, nam ik een bedrijf over met klanten als de Rechtbank, dat psychologische rapportage verzorgt die van levensbelang is voor de onderzochte, en tikte ik in geen enkele nacht ook maar zijdelings een REM-slaap aan. En had ik al gezegd dat ons huis verbouwd wordt?

Ik was écht, voor het eerst in mijn leven, uitermate zielig. Ik was óók vergeten eieren te kopen, en dus moest ik met al mijn tassen langs de Jumbo, waar het op zaterdag drukker is dan in een Dresdener schuilkelder in februari ’45. Ik Godverdomde Birre’s fiets op slot (de mijne is vorige week gejat) en aaide Otis de Hond, die al braaf naast de hondenwachtkrul was gaan zitten, zijn ogen als de zwarte knoopjes op een knuffelberenporem.

‘Lief’, zei ik. ‘Godverdomme.’

Met in mijn armen de eieren en nog veel meer dingen die ik in het voorbijlopen van de schappen vergeten bleek, slalomde ik tussen de winkelende mensen door, toen mijn aandacht getrokken werd door een snerpend gepiep. Ik keek om en zag een donkere vrouw van mijn leeftijd, die met haar dochtertje van een jaar of vier aan het winkelen was. De vrouw had een rond gezicht en een mond die klaar leek om te lachen. Ze neuriede; babbelde onzin tegen haar dochter. Toen ze me voorbijliepen, zag ik dat de vrouw een sleepmandje achter zich aan trok, waarvan de wieltjes overbelast waren. Dat kwam omdat haar jongste dochter in het mandje zat, haar handjes om de rand geklemd. Een zak paprikachips was als een groot donzig kussen achter haar hoofd gestoken.

Ergens achter mijn borstbeen sloeg een libelle haar vleugels uit. De lucht, die door haar vleugelslagen opwaarts gestuwd werd, verplaatste zich door mijn longen en verzamelde momentum in mijn luchtpijp, waar hij mijn stembanden passeerde op weg naar buiten.

‘Ha!’ kwam er uit mijn mond. ‘Ha! Ha!’

De vrouw keek om en volgde mijn blik. ‘Slaapt ze?’

Ik schudde mijn hoofd; vroeg of ik een foto van haar dochter mocht maken.

‘Ja hoor’, zei de vrouw, die haar mandje losliet en naar de broodafdeling liep. Ik maakte een foto met mijn telefoon en stuurde die aan Birre. Zo zou ze weten dat er ook leuke dingen waren gebeurd, vandaag. Misschien zou ze straks, als ik thuiskwam van mijn catering, vragen: En, heb je een beetje een leuk dagje gehad?

 

            

 * Staan die er nog in, die blote kinderpoppetjes met hun manga-ogen? Als je geen tv kijkt en niet van voetbal houdt, blijven er weinig redenen over om een Telegraaf te kopen.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Darryl Hunt

 

In de heel erg vroege ochtend haalde ik onze auto op uit de verre parkeerkelder waar hij al vier jaar een vergunning afwacht, en laadde Nadim en Otis de Hond in. Ik kuste Birre – die op haar fiets sprong om naar haar werk te gaan – keek haar na tot ze de straat uit was, en reed aan. 

Nadim dommelde wat. Otis de Hond zuchtte en rolde om op de achterbank. Toen ik de forenzenstroom op de Prins Hendrikkade getrotseerd had, dook ik de Piet Heintunnel in en niet lang daarna zaten we op de snelweg, waar ik liedjes begon te zingen voor Nadim, die daar een beetje verstoord bij keek. Toen ik in het refrein van Man in the Mirror een of twee hoge noten miste, fronste hij vanuit zijn babystoel.

‘En jij dan’, zei ik. ‘Met je kinderachtige speen.’ 

Ik zette iets lager in en begon aan Always, van Atlantic Starr. Nadim klaarde zienderogen op, maar ikzelf werd geraakt door de herinnering aan Meneer Kappers, die Nederlands gaf op mijn middelbare school.

Omdat er nog geen maatschappijleer bestond, viel het meneer Kappers ten deel zijn leerlingen elk jaar een documentaire te laten zien over Darryl Hunt, een negentienjarige wat onnozel ogende Afroamerikaanse jongen uit Huntsville Texas, die in 1984 door een blanke jury ten onrechte ter dood werd veroordeeld voor de verkrachting van, en moord op de blanke journaliste Deborah Sykes.

Op de avond voor zijn executie stond de gevangenisdirecteur Darryls zussen en broers toe hem te bezoeken, waarbij de jongen snikkend luisterde hoe zijn familie het nummer van Atlantic Starr voor hem zong.

Pas na de executie van Darryl, die tot het laatste moment hoopte op gratie van de gouverneur, zou een getuige naar voren komen die hem een postuum, maar spijkerhard alibi verschafte.

Wat bedremmeld zette ik de auto stil in de oprit van mijn ouderlijk huis. Ik laadde de inmiddels slapende Nadim uit en drukte hem in mijn moeders armen om zelf onder meer en ongestoord aan de slag te gaan met deze blog. 

Natuurlijk herinnerde ik me een aantal details van de documentaire niet meer zo heel helder (het moet 1989 geweest zijn), en dus besloot ik op het onfeilbare internet even mijn geheugen op te frissen. Darryl Hunt was gauw gevonden. 

Hij is nu een oude man. Hunt is in 1984 niet ter dood, maar tot levenslang veroordeeld, waarvan hij meer dan 19 jaar uitzat tot DNA-bewijs hem in 2003 vrijpleitte. Nu wordt aangenomen dat Ene Willard E. Brown Sykes’ moordenaar en verkrachter was. Darryl Hunt is sinds zijn vrijlating het gezicht van een stichting die zich inzet voor ten onrechte veroordeelde gevangenen. 

Ik at een banaan. Ik zette koffie. 

Nu is het nu. Ik deel een wat stoffige madeleine met Otis de Hond. 

In de psychologie (wat ik tenslotte ooit studeerde) is veel onderzoek verricht naar de falsificeerbaarheid van herinneringen. Ik kan dat onderzoek het best samenvatten door te zeggen: Herinneringen zijn zelden zo waar als je denkt dat ze zijn, en hoe verder de herinnerde gebeurtenis in het verleden ligt, hoe ieler de band met de feiten. 

Maar toch: ik heb zulke kristalheldere herinneringen aan die documentaire. Ik zie de kaarsen van de mensen die zich buiten de gevangenismuren verzamelden om Darryl Hunt bij te staan op de avond van zijn executie, en zelfs de papieren ringen die om de kaarsen zaten tegen het druipende kaarsvet, waarvan ik dacht dat het gezien de omstandigheden wat kleinzerig was… 

Na Hunts dood (die gelukkig niet in beeld gebracht werd) verscheen de tekst over zijn bewezen onschuld op het scherm. Barry zat naast me te snotteren als een bij met hooikoorts. In het bankje voor ons jankten Kirsten en Annabel hun machteloze woede eruit in elkaars armen. Ik herinner me zelfs mijn vluchtige fantasie over hoe dat janken zoenen zou worden en mijn schaamte over die fantasie, wederom gezien de omstandigheden. 

Heb ik daar wel op school gezeten?

Is dan alles fictie?  

Wie ben ik, en hoe lang heb ik al een parkeervergunning?

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Oud Nieuws

Gisteren was mijn vriend Gijs op het Nieuws. Andere vrienden belden me. Ze zeiden: ‘Zet je tv aan.’ Maar ik was op straat, dus dat ging niet. Toen ik langs Toscanini liep kwam ik Kelly tegen, die me zijn iphone voorhield.

‘Moet je kijken’, zei Kelly, en drukte op play.

Het journaal van die dag: een stukje over de economie, met beelden van de Dam, de Bijenkorf. De draaideur van de Bijenkorf draaide en mensen liepen in en uit. Iets in mijn hersenen herkende Gijs voordat ik hem bewust waarnam. Ik weet nog dat ik schrok, mijn focus iets verzette, en daar stond hij: bellend, leunend tegen een van de kolommen bij de ingang.

Allemaal niet zo heel bijzonder. Ware het niet dat Gijs gisteren meer dan een jaar en drie maanden dood was. Hij kwam om het leven door een belachelijk ongeluk, terwijl hij een man was die een eervoller dood verdiende. Hij was een ouderwetse mannenman, die in een loopgraaf niet misstaan zou hebben. Explosies. Rook & vuur. Schreeuwende gewonden. Een snelle sigaret en dan de ladder op, borst vooruit om de roestige bajonet van de tegenpartij mee te vangen.

Het Nieuws was te lui geweest om nieuwe beeldvulling te maken, en had een stagiair gevraagd wat archiefbeelden op te halen. Iets met winkelende mensen op een herkenbare plek. Ongetwijfeld woonde de stagiair in Amsterdam. Alle stagiairs die bij het nieuws werken wonen namelijk in Amsterdam, omdat daar het meest gebeurt. Amsterdam + winkel + herkenbaar = de Bijenkorf.

Gijs stond te bellen, zijn benen gekruist. Zijn brede soldatenschouders, de smalle heupen waar zo goed een munitiegordel omheen gekund zou hebben. Nu vond ik het opeens heel belangrijk te weten wie hij daar aan het bellen was. Misschien was ik het wel. Dat ik opnam, zo van: Gozer!

En hij: Goos. Ik bedenk net dat ik binnenkort jarig ben. 

Weet ik. En nu vraag je je af wat ik die dag ga doen?

De meeste mensen vieren mijn verjaardag thuis, dit jaar. 

Dat was ik ook van plan. TV aan, Otis de Hond met een feestmuts…

Ik denk erover om iets met mijn vrienden te eten. Misschien wel zonder hond.

O. Ok. Zal ik even in mijn agenda kijken?

Doe jij dat maar even.

Gijs, in mijn agenda staat dat ik kan. Je zult het zelf aan Otis uit moeten leggen.

Thuis keek ik het filmpje nog eens op Uitzendinggemist. De gemakszucht van de medewerkers van het Nieuws stak me. Wie wist hoeveel dode mensen er rondliepen in beeldmateriaal dat als actueel gepresenteerd werd? Ik vond dat Sasha de Boer had moeten zeggen: ‘Het nu volgende archiefmateriaal kan beelden bevatten van inmiddels overleden mensen. Het zien van telefonerende doden kan schokkend zijn voor jonge of anderszins betrokken kijkers.’

De crisis, dacht ik, zou nog wel even duren. Er zouden nog vaak beelden van winkelende mensen moeten worden geplakt onder monoloogjes van Sasha de Boer over de teruglopende koopkracht. Het was de moeite van een mailtje waard.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.