[p. 2]
[Tirade januari & februari 1991]
Robert Anker
De PTT-monteur mijmert in zijn tent
De fanfare vaart door de absolute sloot.
Voorjaarscollecte voor het eeuwige geheugen. Op de brug
sta ik voor ik uit elkaar liep naar een groot en leger leven,
het hart een oude vlinder werd een dieselmotor
ingestudeerd en fijne leugens die voor nieuwe vleugels deden.
Of dit het goede doel was, deze tentgeworden verte.
Ik knoop de mensen aan elkaar op kleur zodat ze verder
uit elkaar dan zij al waren, straks waai ik voor straf nog weg.
Licht van gaas onder de bomen en wat fladdert door mijn neus –
geheugen heeft geen doel dan dat ik bloed maar goed voor even:
de fanfare vaart door de absolute sloot.
[p. 3]
De overkant
Ik maakte de boot los voor de overkant.
Daar douchte zij en zong van vrolijk water.
Toen gleed ik hartstikke uit, mijn voeten in het water.
Ik had het touw nog kunnen grijpen maar ik kon niet mee.
Daar dreef mijn bootje weg en in de mist verdween ie.
Komt daar bij haar stem een lege boot aandrijven.
[p. 4]
De thuiskomst van de jagers
‘Wij komen uit de wildernis maar ken je ons niet meer.
Of dat niet weinig is: één haas met zoveel honden.
Wat kunnen jullie weten bij je varken en je vuur.
Blijf onverschillig voor ons lot, wij moesten eenmaal weg
dat was ons leven maar zijn wij op de been gebleven
om deze thuiskomst in ons dal: straks zijn we nooit meer
weggegaan en altijd bij elkaar gebleven op het warme ijs.
Hier zijn we, en nog net op tijd voor donker binnen.’
Maar hij schilderde ze stil en liet ze eeuwig zien
waar ze ooit geweest zijn en ook nu na eeuwen nooit meer,
erger nog, dat zij hun ogen niet meer kunnen sluiten.
Eén dode haas, en hoeveel meer voor ons buiten? Dit tafereel?