[p. 41]
Rutger Kopland
G,
altijd die blik nog, tot het laatst,
maar laat het, laat het desnoods
bestaan, ook al is het er niet.
Zoals iemand naar een rivier kijkt,
alsof ik water ben, oevers, riet.
Goed, laat ik dan desnoods iets zijn,
ook al ben ik dat niet, gebleven in
een tijd, een plek, die niet bestonden.
Altijd die rivier nog, die blik, waarin
iedere stap, iedere beweging de laatste.
[p. 42]
Voor je verdwijnt
Voordat je er niet meer bent, je vertelt nog
verhalen, maar ze zijn zo stil als een ruïne.
Voor er geen woorden meer zijn die dit kunnen
zeggen: deze balken droegen een dak, deze zwarte
vlammen waren een vuur, deze gaten een toegang
en vensters op een tuin, op een weide, een akker,
deze stenen waren een muur, deze plek was een huis.
Je dwaalt nog door je verhalen: al bijna alleen
nog onder een eeuwige hemel, het is al zo koud,
het waait er al door je kleren, wilde frambozen
en druiven komen je halen, je ruikt de aarde waarin.
Er zijn nog woorden, maar zij gaan over iets voordat
ook dat er niet meer is, zij gaan zoals de tijd, niet
voorbij, niet terug, maar zoals een ruïne plaats maakt.