[p. 90]
Ellen Deckwitz
Zijn moeder kan een voetstuk op (één teug)
ze drinkt al jaren onder de tafel. Van flessenbodems
schrapen we de gedachtenis af. We zetten ze bij,
de vaasjes waarop blank fluiteschuim bloesemt en soms druipt het,
soms knipoogt de fles soms
kruipen er wolken voor de zin. Slokken die de dag
van het gezicht slijpen. Wat doet iemand als wij
op een plek als enfin
zijn moeder dus
die kan een heel voetstuk op.
Dat is een doen praat ze
nu hop
straks ziet ze dat we het aankunnen. Straks klappen we
voor ouders die niet willen dat er over hen wordt
gedroomd
knip zegt het glas en de kamer gaat uit.
De besten gaan eerst. Een piëdestal: lang leve het voorgeslacht! Zij konden alles op – doe het licht aan, zie hen staan. Een heldendicht, vader, moeder, zij die voor hen gingen, ze hebben het verdiend.
Wel meteen daarna een grootse ik in een aubade zetten. Het is dichten tegen de klippen op, maar dat was het ook voor hen.