[p. 108]
Peter M. van der Linden
Wie van de drie
er zijn drie mannen
een architect
een laborant
een brugwachter
er is een wachtkamer
er zijn vijf oren te opereren
één oor doet het nog
er is een operatiezaal
het is vrijdagochtend
er is een afro-amerikaanse
operatie-assistente
zonder lipgloss
met een spleetje tussen haar voortanden
die het wijsje fluit
uit de opera van god
hoe heet het ook al weer
de architect
bestudeert de laborant
de brugwachter
haalt schouders op
de afro-amerikaanse
operatie-assistente
zonder lipgloss
[p. 109]
met het spleetje tussen haar voortanden
die het wijsje floot
uit de opera van god
hoe heette het ook alweer
steekt twee vingers in de lucht
de brugwachter haalt adem op
de architect doneert een oor
de laborant is aan de beurt
We leggen een gedicht te luister, het moet nog heel wat worden. Er komen mensen langs, een veelvoud van organen en extremiteiten – meteen een speeltoneel vol interactie. Daar moet meteen al ‘Halt!’ worden geroepen. We wachten op de handelingen. Men selecteert zichzelf wel uit, ter wille van het overzicht.